In 1962 kwam Tiong-Hwa, na de overdracht van West Nieuw Guinea aan Indonesië, als 18-jarige jongen met zijn oom via Australie naar Amsterdam om te studeren voor ingenieur, oorspronkelijk met de bedoeling om hun eigen autobedrijf in Nieuw Guinea te gaan leiden. ‘We vlogen met een DC-8, de eerste DC-8 die in het plaatsje Biak landde op het eilandje Bosnik’, zegt hij met enige trots.
‘De bedoeling was dat wij, net als destijd met de Molukkers, bij elkaar kwamen te wonen in wijken, verspreid door Nederland. Maar (zijn stem zakt naar fluistertoon) wij hadden een beetje geld, dus besloot mijn oom dat we wel een jaar in een hotel (het werd het Beethoven-hotel) konden verblijven, totdat we iets hadden opgebouwd en zelf een huis konden kiezen.
In mijn Nederlandse paspoort stond als extra opmerking: ‘als Nederlands behandeld’.
Hij maakt een gebaar met zijn hand alsof hij zeggen wil: een hoffelijke manier van discriminatie?
In 1963 is hij meteen al in Slotermeer terechtgekomen, in een van de twee flats aan de Burgemeester Cramergracht, waarna ze verder zochten naar een huis in Nieuw West, o.a. in de Eastonstraat in Osdorp.
Met overgave vertelt hij dat dat nogal wat voeten in de aarde heeft gehad, want een aantal bewoners vande coöperatieve vereniging van de flat aan de Eastonstraat maakten bezwaar tegen hun komst. ‘Tsja, vanwege de ‘etensluchtjes’ hè, die wij verspreidden als we koken,’ zegt hij nu grinnikend. ‘Die situatie heeft nog de landelijke pers gehaald, want er woonde ook een journalist in die flat, die wel brood zag in zo’n verhaal. Maar goed, uiteindelijk zijn we er toch maar niet gaan wonen, en via een huis aan de Pieter Calandlaan ben ik in 1970 in Slotermeer teruggekeerd, hier op de Verleunstraat.’
Op mijn vraag waarom toch weer hier, zegt hij dat het in ieder geval de laatste wens was van zijn vader dat al zijn kinderen een goed onderkomen, een eigen huis zouden hebben in Nederland. ‘Je moet altijd een paraplu bij je hebben voor als het gaat regenen’, was de wijsheid van mijn vader’, zegt Tiong-Hwa. ‘Maar daarnaast woonden toch veel bekende Indische mensen in de omgeving, ik had tussen 1967 en 1980 in de Jan Evertsenstraat het restaurant Ton Fong (Westenwind), en het was en is hier nog steeds heerlijk wonen met veel groen (ik was tenslotte palmbossen gewend) en ’s morgens de vogels die me wekken.
Wist je overigens dat deze buurt vroeger De Tomatenkas werd genoemd, vanwege de hoeveelheid grote ramen in de huizen?’ verrast hij me met nieuwe kennis over de historie van mijn eigen buurt.
Terwijl zijn koreaanse vrouw Soon Nam en hun kleine Sydney van 2 jaar binnenlopen zegt hij: ‘Ik ben hier niet meer weg te krijgen. Ik voel me hier thuis.’