"We woonden in een kleine woning met drie kamers, met z’n zessen; vier kinderen, vader en moeder. Voor was de nette kamer die uitkeek op de Spaarndammerstraat, dan had je een gangetje en een alkoof. Ik was de jongste en sliep bij mijn ouders op de kamer.
We woonden precies tegenover de Maria Magdalenakerk, waar nu alleen nog maar de contouren van te zien zijn.
Ons gezin was streng katholiek en je moest elke zondag naar de kerk. Mijn opa had daar zijn eigen stoel waar zijn naam op stond. Dat was heel bijzonder want er waren maar een paar stoelen met naam erop.
Naast de kerk zat de katholieke meisjesschool waar ik op school zat. De jongensschool zat aan de overkant, in de Westzaanstraat.
Ik moest zondags naar de kerk, omdat de nonnen die ons les gaven, elke maandag vroegen wie er zondag op de preekstoel had gestaan. Soms slopen we de kerk in om te kijken, wie er preekte en gingen dan via de achterdeur weer snel naar buiten. Na afloop van de kerkdienst gingen de mannen meteen door naar de kroeg in de Spaarndammerstraat hoek Westzaanstraat.
We gingen zomers op schoolvakantie naar de Bedriegertjes met juffrouw Bloothoofd en juffrouw Vader. Dat zijn namen die ik nooit meer vergeet.
De school was streng en meisjes mochten niet in lange broek op school komen, dan werd je weggestuurd. Meisjes mochten niet bokspringen, dat hoorde niet’.
Link naar deel 2 en naar deel 3.