Feestelijke gebeurtenis
Het was een regenachtige vrijdag, maar de opening was er niet minder onder. Naast het paviljoen was een feesttent opgericht. Enkele honderden belangstellenden kwamen op de opening af. Er waren hapjes en drankjes. Er was muziek waarop gedanst kon worden. Tot in de avond werd er door de aanwezigen feest gevierd.
Het paviljoen
Het paviljoen, waar het allemaal om te doen was, kon ook bezocht worden. Oorspronkelijk was het Van Eesterenmuseum gehuisvest op De Vlugtlaan in een bestaand schoolgebouw. Het nieuwe paviljoen is speciaal voor het museum gebouwd. De nieuw ingerichte collectie is gewijd aan de Westelijke Tuinsteden en het AUP (Algemeen UitbreidingsPlan) uit 1935. Cornelis van Eesteren geldt als de geestelijke vader van dit plan. In het paviljoen wordt op vele panelen het werk van Van Eesteren voor de bezoeker zichtbaar gemaakt. In het nieuwe paviljoen is veel meer gelegenheid de achtergronden van de ideeën van Van Eesteren en het AUP aan te geven. De bezoeker wordt op een helder wijze ingevoerd in de geschiedenis, het ontstaan en de uitvoering, van het AUP. Ook wordt aandacht geschonken op welke wijze het plan uit 1935 vertaald kan worden naar 2017, zodat ook toekomstige generaties in het gebied van het AUP zich geïnspireerd kunnen voelen door Van Eesteren.
Van Eesteren en het AUP (Algemeen Uitbreidingsplan)
Wie was Van Eesteren en wat hield het AUP eigenlijk in? Van Eesteren (1897-1988) was een architect die niet het individuele gebouw centraal stelde, maar die dacht in termen van wijkniveau en het gebruik van de ruimte waarin gewoond zou worden. Hij behoorde tot De Stijlgroep uit de jaren ’20. Zo werkte Van Eesteren samen met de voorman van De Stijlgroep Theo van Doesburg. Daarnaast was voor Van Eesteren het functionalisme of Nieuwe Zakelijkheid een belangrijke inspiratiebron. De Nieuwe Zakelijkheid was een algemene culturele stroming tussen de Wereldoorlogen. Franje werd afgewezen. Gebruik en doelmatigheid stonden voorop. In de bouwkunst stond de functie van de architectuur op de eerste plaats. Daarmee werd een nieuwe weg in de architectuur ingeslagen. Niet langer stond de schoonheid van een gebouw centraal, maar ging het om het functionele gebruik van een gebouw. Deze functionaliteit werd door Van Eesteren omarmd. Hij had daarin ook internationale medestanders. Een deel daarvan was gebundeld in een groep architecten die verenigd was in het CIAM (Congres internationaux des architects modernes). Ook de Franse architect Le Corbusier behoorde hiertoe. Tussen Le Corbusier en Van Eesteren bestond een geestverwantschap. Vaak wordt beweerd dat Van Eesteren een volgeling van Le Corbusier was. Dat doet Van Eesteren onrecht. Het gedachtengoed van Van Eesteren is oorspronkelijk. Van Eesteren is toch vooral zelfstandig tot zijn ideeën gekomen. Van Eesteren kan beschouwd worden als een zelfstandig vertegenwoordiger van het functionalisme. In de Nederlandse architectuur wordt daar ook de term het Nieuwe Bouwen voor gebruikt.
In 1935 telde het CBS 780.000 Amsterdammers en men voorspelde dat het inwonertal in 2000 gegroeid zou zijn tot één miljoen. Het gemeentebestuur wilde voor deze groei een uitbreidingsplan laten ontwerpen, zoals al eerder met de plannen van Van Niftrik (1866), Kalff (1876) en Berlage (1917) was gebeurd. Het was Van Eesteren die een plan moest opstellen voor de gemeenteraad om de voorspelde bevolkingsgroei te kunnen leiden. In het ontwerp ging Van Eesteren uit van de functies die een stad moet vervullen: wonen, werken, recreatie en verkeer. Het gaat dan om de “functionele stad”. Deze gedachte heeft wortels in het concept van Tuinsteden van Ebenezer Howard ( Garden Cities of Tomorrow), maar wordt ook gedragen door het CIAM dat in 1932 in Athene een congres over de “functionele stad” hield. Van Eesteren was één van de gangmakers van dat congres.
In de uitwerking van de uitbreiding van de stad volgde Van Eesteren het idee van Berlage dat niet langer de stad concentrisch, dat wil zeggen in ringen rondom de bestaande kern, zou plaatsvinden, maar dat de uitbreiding lobvorming zou plaatsvinden. Zo ontwerpt Van Eesteren een westelijke lob: de Westelijke Tuinsteden en een zuidelijke lob: Buitenveldert. Binnen de lobben zou de functies van de stad ruimtelijk gescheiden worden. Er is een ruimte om te wonen. Deze omgeving moest groen zijn en in de woningen moest ook voldoende zonlicht kunnen worden toegelaten. Er werden dus eisen aan de woonkwaliteit gesteld. In aparte gebieden zou gewerkt moeten worden. Door deze scheiding van wonen en werken zou het woongenot niet verstoord worden door bedrijvigheid. Voor de Westelijke Tuinsteden werd een gebied ten Noorden van de Haarlemmerweg aangewezen. Ook voor Buitenveldert werd een apart bedrijventerrein aangewezen. Wie werkt heeft behoefte aan recreatie, zo stelde Van Eesteren. Recreatie kon plaatsvinden in plantsoenen binnen de woongebieden en grotere parken die gelegen zijn tussen verschillende wijken. Verkeer is ook een belangrijke functie waar Van Eesteren veel aandacht heeft geschonken. Er is een ontwerp van een fijnmazig netwerk. Hoofdstraten die de nieuwe uitbreiding met de centrale stad moesten verbinden. Aardig is dat Van Eesteren de fiets als maatstaf nam. Vanuit de uitbreiding zou de oude stad binnen 20 minuten fietsen bereikbaar moeten zijn. Openbaar vervoer (trams en bussen) zouden de bereikbaarheid ook moeten vergroten. Naast deze uitvalswegen (de zgn. tangentiale wegen) moesten ook de wijken onderling met elkaar worden verbonden. In de feitelijke uitvoering zijn deze verbindingswegen (de zgn. radiaalwegen) minder goed zichtbaar geworden.
Dit visionaire plan van Van Eesteren werd in 1935 door de Gemeenteraad geaccordeerd. Het was een plan op hoofdlijnen, waarbij in de uitvoering nog aanpassingen werden aangebracht. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vertraagde de uitvoering ernstig. Ook dadelijk na deze oorlog duurde het enkele jaren voordat er weer zowel herstel was dat er aan wederopbouw begonnen kon worden. In de jaren ’50 en ’60 zijn grote delen van het plan uitgevoerd. Onder druk van de toenmalige Woningnood gebeurde dat in een duizelingwekkend tempo. Nog nooit werden er zoveel woningen in zo’n korte tijd voltooid. In de jaren ’60 was het AUP “af”. Omdat in de jaren ’90 andere inzichten over het wonen ontstonden, zijn er nieuwe wegen in het creëren van (nieuwe) woonomgeving ingeslagen. In het Van Eesteren wordt ook ruim aandacht geschonken aan de consequenties die deze nieuwe ideeën voor de Westelijke Tuinsteden. Zo is het Van Eesterenmuseum niet enkel van belang voor het verleden van het AUP, maar laat ook nadenken over het heden en de toekomst van de Westelijke Tuinsteden. Alleen al daarom is een bezoek aan het paviljoen zeer de moeite waard.
Van Eesteren Museum/Paviljoen: http://vaneesterenmuseum.nl/nl/home/
Over het AUP
Agricola, Esther e.a., Atlas AUP gebieden (2013 Amsterdam)
Rossum, Vincent van, Het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam, Geschiedenis en ontwerp (1993 Den Haag
Steenhuis, Marinke (ed.), De nieuwe grachtengordel - De realisatie van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (2017 Amsterdam)
Over Cornelis van Eesteren
Bollerey, Franziska, Cornelis van Eesteren. Urbanismus zwischen “de Stijl” und CIAM (1999 Braunschweig)
Guarda, Sandra, Meeting the avant-garde 1914-1929 (2013 Bussum)