Armen worden drukzwaaiend omhoog geheven op de vraag hoe de buurt er toentertijd uitzag. “Overal was zand,” vertellen de pioniers. Die flats waren er nog niet, die woningen nog niet gebouwd, jongens gingen naar de jongensschool, meisjes naar de meisjesschool, er zat een viswinkel op de hoek, kruidenier Hoveling zat er, de melkboer kwam aan de deur, de blauwe kikker-tram reed over de Haarlemmerweg naar Zandvoort en – nogmaals – overal was zand. “De vensterbanken lagen vol zand,” zuchten de dames nu nog. Zondag mocht je de was niet buiten hangen in deze wijk, die bezit was van een katholieke woningbouwvereniging. Op straat werd nog veel gespeeld: blikkie trap, de maan is rond en tiktok - een spel met een stok – heel wat ruiten zijn in die tijd gesneuveld.
Asociale wijken
Hans Staphorsius’ Friese vader kwam als economisch ‘vluchteling’ naar Amsterdam en haalde in 1956 zijn gezin naar de grote stad. De 6-jarige Hans voelde zich een vreemde eend in de bijt met zijn Friese spraak en houding. “Ik zei iedereen gedag, maar dat was hier niet gepast.” Staphorsius junior is altijd in het ouderlijk huis blijven wonen. Nu met zijn gezin; vader keerde lang geleden terug naar zijn roots in het hoge Noorden. “Weet je nog. Jij lag met mijn zoon in de sloot te vechten,” herinnert Nel Verburg met een vertederende glimlach. Zes jaar woonde zij en haar gezin in bij haar ouders in Noord voor ze – via mans werk bij de Fordfabriek – haar eigen woning in het verre westen van de stad kreeg toegewezen. “Mensen vonden me gek dat ik daar wilde wonen. Het lag immers ingesloten tussen twee A-dorpen, wijken waar asociale bewoners werden geplaatst.” Het kon de jonge Nel niet schelen. Zij had haar eigen woning. Regelmatig ging ze er langs om het huis in aanbouw te bekijken. Een groot huis. “De eerste avond dat we er woonden, zei mijn man vanaf de eettafel: ik heb een fiets nodig om naar de keuken te gaan!”
Vuile was
Herinneringen worden met een glimlach opgehaald, al waren sommige gebeurtenissen uit het verleden toen vast niet zo grappig als nu. Voor deze vuile was schamen ze zich niet. De bakker die langs de deur kwam en er met moeder Staphorsius vandoor ging werd gekscherend de hete bakker genoemd. Cora Visser scheidde van haar toenmalige echtgenoot en trouwde met buurman Rob van nummer 19. Ze wonen nu samen – getrouwd – op nummer 5. En dan de familie Leenput. Ja, de Leenputjes. Drie zoons hadden ze en oh, wat was dat huis smerig, herinnert Hans Staphorsius zich, die er af en toe moest overblijven. “Ze piesten gewoon in de tuin.” Ach, iedereen deed of had wel eens wat. Menig losliggende stoeptegel uit de begintijd werd gepikt of verplaatst voor eigen gebruik.
Vroeger was leuk, maar niet per se beter. Warme herinneringen hebben ze aan de koude winters (met z’n allen sneeuw scheppen) en hete zomers waarin de kinderen in grote teilen met water speelden. De rolcontainers van nu zijn een vooruitgang; dat je de voordeur niet meer open kunt laten staan is voorbij. Burencontact is veranderd, maar niet die van hen. Cora Visser: “We lopen de deur niet bij elkaar plat, maar we weten dat we er voor elkaar zijn.”
Gepubliceerd: 22 januari 2007