Wij gingen zwemmen in de Sloterplas. Achter Torenwijck. Dat was het dichtste bij vanaf de Notweg. Langs Remijden en de berg, langs de school, de weg over en dan langs de flat van Anneke Grönloh. We hadden handdoeken mee en vaak ook boterhammen en wat snoep. En we gingen op de fiets. Mijn broer een blauwe en ik een rode. Met handremmen. Dan deden we de spullen onder de snelbinders achterop.
Ik herinner me een bloedhete dag. Ik zal een jaar of 8 geweest zijn. En we waren weer aan het zwemmen achter Torenwijck. Er waren nog wat buurkinderen bij en we hadden onze handdoeken in het gras naast elkaar gelegd en waren in het water aan het spelen. Opeens trapte ik in iets scherps. Niet dat het echt pijn deed, door het koude water voelde ik dat niet. Maar toen ik later uit her water kwam zat er toch een grote gapende scheur aan de binnenkant van mijn voet. Een enorme openstaande snee van net onder mijn grote teen tot net onder mijn enkelbotje. En bloeden als een rund natuurlijk. Een paar buurmeisjes liepen huilend weg zo heftig was het. Op de benedenste verdieping van de flat waar we waren zag een mevrouw vanaf het balkon wat er aan de hand was en snel kwam ze naar beneden met een rol verband. Ze draaide de rol zo strak om mijn voet dat ik bang was dat hij eraf zou vallen. Ondertussen was mijn broer op de fiets gesprongen en naar huis gereden om mijn moeder te halen. Van een buurmeisje wat inmiddels een beetje was bekomen kreeg ik wat snoep en al snel kwam mijn moeder aan gefietst. Ze lag nog net niet plat op het stuur zo hard ging ze. Blijkbaar had mijn broer verteld dat mijn voet er toch minimaal af moest liggen. Hij kon niet zo goed tegen bloed. Toen mijn moeder me daar zo gezellig op een kleedje zag zitten met een snoepje werd ze al gauw rustiger. De mevrouw van het verband wist haar te overtuigen dat een dokters bezoek wel slim zou zijn en zo vetrokken we richting huisarts. Bij mijn moeder achterop met mijn voeten in de fietstas was dat nog best comfortabel.
Wij hadden dokter Van den Berg, die praktijk had ergens achter Tussenmeer. Een rustige man, niet al te groot, stevig postuur, kalend met een baard en volgens mij rookte hij een pijp maar dat weet ik niet zeker. Hij was altijd heel beschouwend en niet gauw onder de indruk. Zijn visie was dat een gezond lichaam in staat is zichzelf te genezen en schreef daarom ook nauwelijks medicijnen voor. Hij keek eens van alle kanten naar de wond in mijn voet en bedacht toen dat het beter was om zwaluwstaartjes te plakken in plaats van te hechten. Omdat de wond over bijna de hele lengte van mijn voet zat zou er veel spanning op komen te staan en dan zouden hechtingen door mijn huid heen kunnen trekken. Ik was daar wel blij mee. Geen naald in mijn voet maar pijnloos plakken.
Het duurde alleen wel lang want het moest secuur gebeuren en ieder zwaluwstaartje moest apart geknipt. Daarna ging er een stevig verband om en ik mocht 3 weken niet op die voet lopen. Dat was best een opgave.
Mijn moeder bracht me iedere dag achter op de fiets naar de Heimansschool en in de klas moest ik met mijn ingepakte voet op een stoeltje zitten. Niet erg comfortabel maar het moest. Thuis hadden ze op warme dagen een stretcher voor mij op het balkon gezet, zat ik toch lekker buiten. Buiten spelen kreeg een andere dimensie. Ik kon op mijn billen de trap af. Wij woonden op 1 hoog dus dat ging nog wel. En dan zat ik meestal op de trap van het bordes en keek naar de anderen die aan het touwtje springen, elastieken of knikkeren waren. Meedoen kon ik niet. Maar dat gaf niet want ik zat nooit alleen. Altijd kwam er wel eentje bij me zitten. Ik moest nog regelmatig terug naar dokter Van den Berg om de wond te laten controleren. Dan plakte hij wat nieuwe staartjes en mompelde dat het goed ging en dan ging ik weer.
Ik heb hem dat jaar 3 keer gezien. Met die voet. En een paar maanden later weer toen ik mijn vinger onder een rooster had gekregen. Ik was met een vriendinnetje op het schoolplein van de Heimansschool aan het spelen en onder de roosters van één van de ingangen lag een knikker die zij wilde hebben. Zij zou het rooster optillen en dan ik de knikker pakken. Maar het rooster was te zwaar en ze liet het vallen, precies op de nagel van mijn vinger. Die werd prompt blauw tot purper zwart en deed heel erg zeer.
Eenmaal thuis hielp koelen met ijs niet echt meer en dus maar weer naar de dokter. Die keek en besloot de nagel door te prikken zodat de druk eraf was. Hij leidde mij af door te wijzen naar de tram die over Tussenmeer reed en voordat ik doorhad wat hij deed was het al klaar.
De laatste keer dat ik hem zag was op een zaterdag. Ik zat bij mijn vader voor op de stang van zijn fiets en we waren onderweg naar de Kolenkit waar ik vlakbij op ballet zat. Bij Scapino. Ik had mijn duimen tussen zijn stuur en de remstang door gewurmd. Toen pappa moest remmen voor de bocht lukte dat uiteraard niet en hij kneep nog eens extra hard. Pas toen ik gilde kreeg hij door wat er aan de hand was. Bij het eerste het beste huis waar we waren op dat moment belde hij aan en vroeg of ik even met mijn hand onder de koude kraan mocht. In die tijd kon je vreemden nog vertrouwen en het mocht. Daarna linea recta door naar Van den Berg. Die keek naar mijn inmiddels 3 x zo grote duim, pakte hem keurig netjes in een combinatie van vette watten en rekverband en adviseerde mijn vader mij toch maar beter achterop de fiets te vervoeren, maar wees nog wel op de risico's van voeten tussen de spaken. Hij wilde me kennelijk niet weer zien.
Dokter Van den Berg was een arts naar mijn hart.