17 december 1971 verhuisden wij, weg uit Osdorp, weg uit Amsterdam. Mijn vader werkte bij Nedlloyd, voorheen KNSM en die vestigde zich in Rotterdam. Iedere dag op en neer naar Rotterdam was geen doen maar als Amsterdammer ga je natuurlijk ook niet in Rotterdam wonen en dus werd het iets in het midden: Van de stad naar een dorp.
Ik had niet veel concrete herinneringen aan mijn jeugd in Amsterdam. Van de eerste 10 jaar onthoud je weinig. Ik had een gelukkige jeugd, en had daar genoeg herinnering aan door de foto's die mijn vader maakte.
Osdorpse herinneringen
Een aantal jaren geleden wees mijn broer op een stukje in "het geheugen van West" en dat riep al zoveel herinneringen op dat ik ook iets te schrijven. Ik zocht groepen op die over Amsterdam en vooral ook over Osdorp en deelde daar mijn stukjes. Of het daardoor komt weet ik niet maar daarna doken er ineens allerlei mensen op uit mijn verleden op de Notweg. En met een aantal heb ik sindsdien echt contact. In de gesprekken met die buurjongens voornamelijk, komen bij mij steeds meer beelden boven. Ik wist eigenlijk niet eens van hun bestaan af. Ben een stuk jonger dan zij en in die tijd waren het de grote jongens van de hoek waar wij als kleintjes tegenop keken. We speelden nooit met elkaar, maken geen deel uit van elkaars verleden, maar delen wel dezelfde herinneringen.
Knikkeren voor de deur op de stoep
We maakten een potje door zand uit de voeg van een stoeptegel te graven. Het liefste tussen een stoeptegel en het muurtje van het bordes want dan schoten de knikkers niet zover door. Knikkers had je in eentjes, tweetjes, drietjes, viertjes ... in 1 kleur of in meer kleuren. En je had knopen en looie detten. En afhankelijk met wie je speelde veranderden de regels en wetten van het knikkerspel. Ik was niet zo goed in knikkeren, vergat de regels, liet me van alles aanpraten, verloor altijd en liet ook overal mijn knikkerzak liggen. Mijn moeder had voor ons allebei een knikkerzak gemaakt van de fleurig gestreepte stof van onze te klein geworden badjasjes. Maar nadat ik zo vaak de mijne had laten liggen ergens op straat of in de speeltuin bij Remijden, kreeg ik alleen nog een handjevol knikkers mee in mijn jaszak. Als ik die verloren had was het spel voorbij. En als ik won moest ik tussentijds naar huis om knikkers in te leveren voor ik weer verder kon. Mijn ouders bleven lopen naar Otten om nieuwe knikkers te kopen als ik weer eens ergens een hele zak vol had laten liggen. Terwijl mijn broer er zo zuinig op was.
Rolschaatsten op het basketbalveldje bij Klarenburg
Een buurjongen waar ik nu regelmatig mee chat leerde mij pootje over daar op dat veldje. Hudora rolschaatsen hadden mijn broer en ik. Met een rood leren hiel, een riempje om je enkel en over je tenen een plastic "neus" die je met veters vast snoerde. Naarmate je voeten groeide konden ze langer gemaakt worden. Er was ook een baantje op de hoek van Hoekenes en Blomwijckerpad. Maar daar hoefde je geen pootje over en dus gingen we liever naar Klarenburg. Over de stoep met je hudora's was ook een beleving. Door de kunststof wieltjes kreeg je dan zo'n ribbelgeluid. Met mijn broer, hand in hand, voorzichtig bij de stoepranden, over de oversteek van Osdorperban en dan het zoevende asfalt van het basketbalveldje. Ik weet nog goed dat we met mijn vader naar de fietsenwinkel? op de Ban gingen om Hudora's te kopen. Alsof heel Osdorp kon zien dat wij Hudora's kregen. Hudora bestaat nog steeds en ik denk er serieus over om weer te gaan rolschaatsen.
Elastieken deden we als meisjes ook veel
Weliswaar vond één van die grote lummels van de hoek het leuk om het elastiek tegen mijn kuiten te laten knallen als hij de kans zag. Nam niet weg dat wij dapper door elastiekten. Als we met meer waren dan moesten er twee staan terwijl de anderen hun figuren maakten. Waren we met twee dan diende een brandpaaltje als staander, die was daar net dik genoeg voor.
Afhankelijk van hoe goed het ging werd het elastiek hoger of lager gehouden. Op zijn hoogst tot de knieholten van de staanders was het bijna niet meer mogelijk om in één keer uit het figuur te springen wat je had gemaakt en belandde je meestal met een kluwe elastiek om je kuiten op straat.
Touwtje springen
Ik had 2 grote springtouwen. Ik denk ieder 3 meter lang en 2 cm. diameter. Geen sisal maar katoen want dat striemde niet zo als het tegen je aan kwam. Als we met genoeg waren konden er twee draaien. Waren we met minder dan bonden we één kant van het touw aan het hek van het bordes. Aan de boom kon ook maar dan zakte die kant vaak naar beneden en moest je dat weer omhoog sjorren. En naarmate onze vaardigheid vorderde sprongen we ook met 2 touwen die tegen elkaar in gedraaid werden. Mijn moeder en die van vriendinnetjes hielpen dan vaak mee. Zij draaien, wij springen. Mijn broer gebruikte mijn springtouw vaak om indianen mee aan de tot totempaal gepromoveerde boom vast te binden als hij en zijn vriendjes cowboytje speelde. Ik mocht dan altijd meedoen omdat het touw van mij was en dan kon ik meteen mooi de enige indiaan spelen die meestal aan die boom vastgebonden zat. Cowboys hadden een fiets als paard, ik als indiaan een houten stepje. Hoe moraliserend moeten de toenmalige indianenverhalen geweest zijn. Natuurlijk had ik ook een eenpersoons springtouw. Voor als ik alleen ging springen. Of al springend naar school. Dan draaide je de uiteinden een paar keer om je hand. En soms ook met zijn tweeën. Dan draaide je de uiteinden minder om je hand zo dat er ruimte was voor twee.
Kaatsen, met 3 ballen tegen de muur
En dan onder je ene been door en daarna onder het andere been en dan tussen je benen door. En ondertussen dat je ballen tegen de muur gooide in je handen klappen, eerst 1 keer en dan 2 keer en zo verder door tot soms wel 6 of 7 keer klappen.
Of om je as draaien en dan toch die bal steeds weer vangen. Tot je er duizelig van werd en even op het trapje moest zitten.
Ik had gewone ballen ter grote van een tennisbal in rood, geel en blauw. En later kregen we stuiterballen.
Stuiterballen had je in verschillende maten. De kleintjes werden bij ons thuis ingepikt door de kat die ermee speelde en ze meestal achter de kachel sloeg. Hetzelfde geldt overigens voor de knikkers die hij vond. En meestal kwamen we daar 's nachts achter als hij ermee tegen de plinten en over het zeil in de keuken en hal knalde.
Diabolo opgooiers noemde een buurjongen ons kleintjes
Maar ik had niet zoveel met het diabolo spel. Veel meer als een beetje heen en weer rollen en inderdaad opgooien en weer vangen kon ik er niet mee. Ik had een diabolo maar dat was dan ook alles.
Klikklakkers daar was ik wel goed in
Twee van die knalharde bolletjes aan een touwtje met een sleutelring ertussen. En dan eerst rustig tegen elkaar laten klikken door je hand op en neer te bewegen en dan als je het juiste ritme had de beweging groter maken en klik beneden en klak boven tegen elkaar laten slaan en dan steeds sneller en harder. Maar wee je armen als je wilde stoppen want dan sloegen ze keihard tegen je spaakbeen net boven je pols en dat gaf hele diepe bloeduistortingen. Vooral als dat een keer of 5 achter elkaar gebeurde.
Je kon dat maar op 1 manier voorkomen namelijk door in je beweging je elleboog omhoog en hand naar beneden te draaien. Maar meestal had je al flinke blauwe plekken op je arm staan voor je die truc ontdekte.
Jojo-en deden we ook goed
Op de Heimansschool kwam een demonstratie van een meneer met Coca Cola jojo's. We hadden jojo's in allerlei kleuren en maten en zelfs met lichtjes erin.
Maar het leukste waren toch de spelletjes die we samen deden.
Stoeprandje, bordje tik, stand in de mand, schipper mag ik overvaren, trefbal, lummelen, ...
Oja .... En belletje trekken. Vooral bij die grote enge buurjongens van de hoek. Dat niet zij maar hun moeders daar gek van werden wisten we toen nog niet, denk ik.