De Oost in West - het verhaal van Leo de Groot

Verteller: Leo de Groot

Opgetekend door Mark van Harreveld

De Oost in West
Geuzenveld en het voormalig Nederlands-Indië zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 vestigden veel Indo’s zich in dit Amsterdamse stadsdeel. Ze groeiden er op, kregen werk, verkering en kinderen. En toch, je kunt mensen wel uit de Oost halen, maar de Oost niet uit de Indo. In deze serie spreekt het Geheugen van West met de Indo’s uit West. Een daarvan is Leo de Groot, geboren in 1940 in wat toen Buitenzorg heette en nu Bogor is.

Van Buitenzorg naar Sorong
Net als zoveel Indische mensen van zijn leeftijd spreekt Leo niet graag over de oorlog en de kamptijd. Toch staat zijn vroege jeugd bijna geheel in het teken daarvan. Samen met zijn moeder en zijn twee oudere broers bracht hij die jaren door in Tsjipai, een vrouwenkamp boven Buitenzorg, waar de familie De Groot woonde voordat ze geïnterneerd werden. Het was een harde en angstige tijd.

Voor de toen 6-jarige Leo komt de bevrijding in 1946 in de vorm van de Gurkha’s, de Nepalese militairen in dienst van het Britse leger. Samen met zijn broers en moeder verhuist Leo naar opvangkamp Kuduhang waar de familie De Groot herenigd wordt met vader De Groot die tijdens de oorlog in een apart krijgsgevangenkamp geïnterneerd zat. "De oorlog was voorbij, maar niet voor ons, want toen begon Soekarno", zegt Leo over die tijd. Want de inkt waarmee de Japanners de capitulatie ondertekenen is nog niet droog of Indonesië verklaart zich onafhankelijk en de Bersiap breekt uit. Het machtsvacuüm op Java en Sumatra wordt gevuld met rampokkende Indonesische pemoeda’s die het voorzien hebben op Nederlanders, Indo’s, Chinezen en al wie maar verdacht wordt van pro-Nederlandse sentimenten.

Als in december de ergste excessen van de Bersiap achter de rug zijn en het Nederlandse gezag zich weer enigszins doet gelden probeert iedereen weer de draad weer op te pikken. Zo goed en zo kwaad als dat kan, want Leo en zijn broers gaan onder politiebegeleiding naar school. Het gebeurt zelfs dat ze onderweg beschoten worden door pemoeda’s. Terug naar normaal zal het niet meer worden, want de geest is voorgoed uit de fles en na twee politionele acties strijken de Nederlanders in 1949 de vlag en hijsen de Indonesiërs de hunne boven de archipel.

De familie De Groot blijft tot op het laatst in Buitenzorg. Ze moeten wel want Leo’s vader werkt er bij de politie. Uiteindelijk besluiten Leo’s ouders te vertrekken. “In Buitenzorg was de leegloop al een tijd gaande,” herinnert Leo zich, “Wij gingen als één van de laatsten, want mijn vader was bij de politie en bleef tot het laatste moment. Tot het niet meer houdbaar was”. Voor Nederlandse gezagsdrager zoals Leo’s vader is geen plaats meer in het nieuwe Indonesië en net als veel andere bestuursambtenaren en hun gezinnen vertrekt ook de familie De Groot naar Nederlands Nieuw-Guinea, het laatste stukje Nederland in de archipel dat de Nederlanders, tot grote ergernis van de Indonesiërs, buiten de soevereiniteitsoverdracht hebben weten te houden. Van Buitenzorg gaat de reis naar Djakarta, vandaaruit westwaarts naar Nieuw Guinea.

Leo is dan negen jaar, hij herinnert zich de reis nog goed. “We reisden met de Van Riemsdijk, een vrachtschip dat was ingericht als passagierschip. Er waren verschillende gezinnen, ook Ambonezen. We kwamen aan op Sorong Doom, een eilandje voor de kust van Sorong, daar werden we in een kazerne gelegerd. De aankomst in Nieuw Guinea was geweldig. Wat waren we blij dat we Java achter ons konden laten - al die spanning viel weg. Van kleins af aan zag je al wapens, en als kleine jongen voelde je de angst van de anderen. Nu viel dat allemaal weg.” 

Een onbezorgde jeugd in Nieuw Guinea
Na de beklemming van het naoorlogse Buitenzorg waant Leo zich op Sorong Doom in het paradijs: “Wij vonden het geweldig, wát een prachtig eiland was het! Primitief nog, we woonden in een huis half steens, half hout, maar je voelde je alsof je in het paradijs was. De Papoea's waren ook zo hartelijk, die ontvingen ons alsof we familie waren. Het was een compleet andere sfeer dan in Indonesië, we voelden ons zo thuis daar in Nieuw Guinea". 

De familie De Groot settelt zich zo goed en kwaad als het kan: Leo’s vader gaat weer aan de slag als politieagent voor het gouvernement, Leo en zijn broers belanden in de schoolbanken van de missieschool in Sorong. En dat betekent: elke dag met de boot naar het vasteland. “Elke dag gingen we naar de missieschool achter de Kralieheuvel, vanaf Sorong Doom ging dat met een veerboot, een militaire platboot die ingericht was als schoolboot. In Sorong stond de schoolbus, maar die namen we niet. In plaats daarvan liepen we door het bos. De missieschool telde drie grote klassen waar iedereen door elkaar zat: Indische mensen, Hollandse, Chinezen, Indo-Chinezen, Papoea's, Ambonezen, het was een hele mengelmoes, maar er was totaal geen spanning, niks.” Vanaf zijn negende tot aan zijn veertiende zal Leo in Sorong wonen.

Het is een onbezorgde jeugd, al zullen twee ingrijpende gebeurtenissen diepe sporen nalaten. Eerst maakt Leo kennis met iets dat als een rode draad door zijn verdere leven: de liefde voor muziek. “In Sorong Doom kwamen regelmatig vluchtelingen aan uit Ceram, Ambonezen die gevlucht waren voor de Indonesiërs. Die werden op Sorong Doom als asielzoeker opgevangen door de politie en in de kazerne opgenomen. Ik hing daar vaak rond. Op een dag zag ik een oude grijze meneer die gitaar speelde. Ik zal het nooit vergeten. Ik was volkomen gebiologeerd. Deze man, hij heette Malawo, vroeg of ik gitaar wilde leren spelen. Nou, dat wilde ik wel. En toen zei hij: ‘Dan moet je eerst Ukelele leren spelen, daar moet je feeling voor krijgen". Malawo speelt niet alleen gitaar, hij is ook instrumentmaker. De oude man bouwt een ukelele voor Leo en leert hem ook spelen. “Het jaar voordat ik ernstig ziek werd arriveerde er een pakket van de Chinees voor me. Ik was zo fanatiek met de ukelele dat mijn vader en broer een gitaar voor me kochten: een Egmond. Ik was helemaal gek van vreugde. “Nou gaan we serieus aan de slag”, zei Malawo en toen heeft hij mij echt leren spelen. Hij was een jazzgitarist". Vanaf dat moment oefent Leo elk vrij moment op zijn gitaar.

Minder leuk, maar niet minder ingrijpend is dat Leo zeer ernstig en langdurig ziek wordt. Het begint allemaal met een partijtje voetbal. Leo wil een bal koppen, en krijgt daarbij een schop tegen zijn hoofd. Kort daarop wordt hij ziek: hoofdpijn, duizelingen, koorts. De arts van het NNGPM-hospitaal, dokter Zuyderhoek, is op dat moment op inspectie in het binnenland en de hoofdverpleger neemt waar. Omdat Leo de klassieke symptomen van malaria vertoont, schijft de verpleger hem kina voor. Een standaardprocedure. Leo wordt echter niet beter, in tegendeel, zijn toestand verslechtert met de dag. Wanneer dokter Zuyderhoek eindelijk terugkeert naar het ziekenhuis en bij Leo hersenvliesontsteking diagnosticeert, raakt Leo in coma. Hij balanceert op het randje van de dood en dokter Zuyderhoek vertelt zijn ouders dat Leo het waarschijnlijk niet zal overleven. Een Ambonese verpleegster ontfermt zich over Leo en wijkt niet van zijn zijde. Tot Zuyderhoeks grote verbazing is Leo de volgende dag nog in leven. De arts staat voor een raadsel. Anderhalve maand lang blijft Leo in coma, en al die tijd wordt hij verzorgd door Julia, zoals de verpleegster heet. “Ik zweefde, ik hoorde maar twee stemmen: die van Julia en die van mijn moeder, Julia bleef met mij praten, zij heeft mij wakker gekregen. Ik ben door haar uit de dood herrezen. Na anderhalve maand werd ik weer wakker, maar ik kon niks meer. Ik kon mijn vingers niet gebruiken, ik voelde niets meer, ik had geen gevoel meer niks, ik was een kasplantje". Leo’s revalidatie duurt anderhalf jaar. “Het gevoel kwam terug, mijn spraak kwam terug, ik heb het overleefd. In feite kom je terug als een ander mens. Het heeft me veranderd, het heeft me geholpen om te worden wie ik nu ben. Om andere mensen te helpen.”

Niet alleen verandert Leo door zijn bijna-doodervaring, het brengt hem en zijn moeder dichter bij elkaar, ook op een transcendent niveau. “Mijn moeder had het al een beetje van zichzelf, zij noemde dat haar 'tweede gevoel'. Door mijn ziekte ben ik haar maatje geworden, niet alleen als haar kind, maar ook op een hoger niveau. Wat zij voelde begreep ik, en wat ik voelde begreep zij. Ook mijn ‘stoute kant’ is er sterker door geworden. Ik was altijd superavontuurlijk. Als iemand zei: ‘Je mag dit niet doen’, dan deed ik juist. Ik wil zelf ondervinden waarom ik iets niet mag doen. Mijn twee broers waren stabiel, maar ik was grote onrustoker voor mij vader. Mijn vader was een man van de regels en ik deed alles. Niets is een puberende jongen natuurlijk vreemd, maar zijn hang naar avontuur wordt Leo bijna noodlottig. Samen met een Chinese vriend gaat Leo vaak zeilen, met een prauw de zee op. En daarin gaan ze op een dag te ver. “Je mag vanaf Sorong Doom tot aan het krokodilleneiland zeilen, maar niet verder. Anders kom je op de oceaan terecht. En dat is wat gebeurde: op zeker moment konden we niet meer terug.” Door de sterke stroming raken Leo en zijn vriend te ver van het land, gelukkig zijn ze opgemerkt door oplettende Papoea’s die zijn vader waarschuwen. Leo en zijn vriend worden met een politiekruiser opgehaald. Het zal hem nog lang heugen: “Voor het eerst heeft mijn vader mij afgeranseld, zo kwaad en bezorgd was ‘ie, en zo blij dat ik weer terug was. Met zijn koppelriem heeft hij mij toen geslagen".

Leo is veertien als het gezin De Groot naar Manokwari verhuist, een stadje aan de oostkant van de Vogelkop. Leo’s vader, in Sorong Doom nog hoofdagent, maakt promotie en wordt politie-inspecteur te Manokwari. Aanvankelijk heeft Leo spijt dat hij Sorong achter zich laat, maar hij settelt zich al snel. Het Manokwari van 1954 is weliswaar niet heel groot, maar in vergelijking met Sorong valt er aanzienlijk meer te beleven voor een jongen als Leo. De familie De Groot belandt eerst in Kampong Abbon, een woongroep in Manokwari waar veel Ambonese gezinnen, politieagenten en militairen, wonen. Ze blijven er niet lang. “We kwamen bij de VIPs terecht, bij de commissarissen, we verhuisden naar een huis boven de familie Brard. De vader van Patty was administrateur. We noemden hem Oom Ferry, hij was de keeper van ons voetbalteam".

Uitzicht op Manokwari

Uitzicht op Manokwari Door: YouTube

Leo gaat er naar de MULO aan de Fanindiweg, waar hij met 25 anderen les krijgt van meneer Roks en mevrouw Nootenboom. Voor het overige betekent jong zijn in Manokwari voor Leo gitaarspelen, voetballen en met een scooter of motor naar Pasir Puti, het spierwitte strand waar de jeugd dagelijks zwemt, duikt en vist. Ondanks de aframmeling van zijn pa, heeft Leo nog niks van zijn branie verloren. “Voor de kust lag een eilandje. Niemand mocht daarheen omdat het er wemelde van de haaien. Ik ben daar toen toch heen gezwommen". Op zijn 17e haalt Leo zijn motorrijbewijs bij een collega van zijn vader, meneer Barnard. Ondanks dat hij examen moet doen op een scooter omdat geen motor voorhanden is en ondanks dat hij op een helling moeilijke manoeuvres moet uithalen met de zwaarlijvige Barnard achterop slaagt Leo met vlag en wimpel. Het rijbewijs heeft hij in de pocket, nu alleen nog een motor. Dat tweede is een stuk lastiger dan met Barnard achterop de scooter een steile helling nemen, want echt werk heeft Leo niet. Hij schnabbelt links en rechts. Met een bandje speelt Leo voor marinemensen in De Soos en Café Rita, hij bezorgt op een scooter het brood van Bakkerij Vermaessen, in de avonduren lost hij boten op de kade. Het zet weinig zoden aan de dijk, gelukkig spekken zijn broers hem, zij hebben allebei betaald werk.

Afscheid van Nieuw Guinea
Intussen pakken zich donkere wolken samen boven Nederlands Nieuw Guinea. Indonesië eist het gebied op en stuurt vanaf 1959 parachutisten en infiltranten om het Nederlandse gezag te ondermijnen. De toch al slechte betrekkingen tussen Indonesie en Nederland verslechtert verder en in 1960 arriveren de eerste Nederlandse dienstplichtigen. Een regelrechte oorlog dreigt en Leo’s ouders besluiten om hun zoons naar Nederland te sturen. “In Manokwari was de spanning niet zo erg, maar vanuit Sorong kwamen toch verontrustende berichten. Mijn ouders wilden dat we naar Nederland zouden gaan. Even was er nog sprake dat we nar Australie zouden gaan, maar het werd toch Nederland. We spraken immers Nederlands. Het afscheid was heftig. Niemand wilde weg uit Manokwari, we konden ons geen voorstelling maken van Holland. We wisten ook wel dat het niet anders kon, je zag dat Nederland de zaak ging verliezen”. 

Het afscheid valt Leo zwaar. Niet alleen van zijn moeder, maar ook van zijn Ambonese en Papoeavrienden. Leo’s ouders blijven. Net als in 1949 in Buitenzorg, zal Leo’s vader als gezagsdrager tot aan de overdracht in 1962 in Nederland Nieuw Guinea blijven.
De aankomst in Nederland ervaart Leo als een anticlimax. Overal staan bussen die de passagiers ophalen, namen worden omgeroepen, borden met namen erop omhooggehouden. Maar er is geen bord met daarop de naam De Groot. Het is april, het is koud, en er is niemand die de broers ophaalt. Toch komt er hulp. “We werden aangesproken door een ouder echtpaar, de familie Lansing. Hun zoon was militair en zou die dag komen, maar kwam niet. Ze namen ons mee naar Amsterdam. Ze woonden in een groot herenhuis aan het Roelof Hartplein. ‘Voorlopig blijven jullie bij ons, zodat je je zaken kunt regelen’, zeiden ze". De eerste nacht in Nederland wordt een memorabele waar Leo 60 jaar later nog smakelijk om kan lachen. “We sliepen met z’n drieën op een kamer en het werd kouder en kouder. We trokken onze kleren aan en kropen bij elkaar in bed. Op het laatst trokken we de matrassen maar over ons heen. De volgende ochtend vroeg mevrouw Lansing waarom we de dekens niet hadden gebruikt. Dekens? We hadden nog nooit van ons leven onder een deken geslapen!”. 

Indische repatrianten komen aan op Schiphol

Indische repatrianten komen aan op Schiphol Door: Mark van Harreveld

Alle rechten voorbehouden

Niet alleen de kou is wennen. De houding van de Hollandse gemeenschap ten aanzien van de nieuwkomers uit de Oost ervaart Leo aanvankelijk als afstandelijk. “Het was in het begin een beetje vreemd, voor ons, maar ook voor de Hollanders. ‘Hé, wat moeten doe bruintjes hier?’ dachten ze. We werden pinda's genoemd, later leerden ze ons beter kennen. De Indo’s waren anders dan de Ambonezen. Die hadden zich meteen opgesloten in hun gemeenschappen en waren heel solidair. Wij Indo's zaten een beetje tussen de wal en het schip: we hadden niet dat saamhorigheidsgevoel dat de Ambonezen hadden, het was meer familiegericht. Een beetje los aan mekaar vast. Ik denk dat dat ook in ons voordeel heeft gewerkt, wij konden ons gemakkelijker aanpassen aan de Hollanders". De jongens blijven niet lang bij de Lansings, en spoedig verkassen ze naar een pension in de Valeriusstraat in Oud-Zuid. Leo’s broers hebben al gauw werk, de oudste gaat aan de slag bij im-, en exportbedrijf Nicamij, broer Rob bij Bruijnzeel. En Leo? Leo vindt het lastig aarden. “Ik was onrustig, 21 jaar, maar ik moest ook geld verdienen. Ik ging in de fabriek werken waar Ron de machines onderhield, ik stapelde planken. Het verdiende leuk, maar het was niks voor mij".

Een leven vol muziek
Leo werkt niet lang bij Bruijnzeel, ook verlaat hij al vrij snel het pension aan de Valeriusstraat waar zijn broers wonen. Het leven roept hem. Hij is dan ook steeds vaker in West, in Geuzenveld, te vinden, want dáár is het te doen, daar wonen veel Indo’s, daar wordt muziek gemaakt. “In West had je overal Indische bandjes, huismuziek. Er werden overal bandjes geformeerd waar ik dan aan meedeed. Het was een heel dynamisch Indo-milieu. Ik logeerde hier, ik logeerde daar, ik kende al die families die hier woonden. Ik was als een sprinkhaan, ik was overal.”

The Rocking Strings. Tweede van rechts Leo de Groot

The Rocking Strings. Tweede van rechts Leo de Groot Door: Indo Rock Gallery

Alle rechten voorbehouden
Hoewel heel Amsterdam zijn muzikale werkterrein is, blijft Geuzenveld Leo’s uitvalsbasis. “We gingen uit op de Zeedijk, ik maakte muziek bij Williams, in Sheherazade bij het Muntplein, in cafeetjes, op Hollandse feesten, Indische feesten, bij De Pastoor, Sultania, bij Huis de Liefde en het Rotanhuis. Ik speelde hier, ik speelde daar. Ook met Hollandse bandleden - Jan Akkerman speelde nog met ons.” Aan bandjes en podia heeft Leo niet het minste gebrek, de Indorock is razend populair.

Wat Leo’s ouders al langer vreesden, wordt dan bewaarheid en het conflict tussen Indonesië en Nederland over Nederlands Nieuw Guinea escaleert verder. Beide landen sturen militairen, er vallen doden, Nederland stuurt zelfs het vliegkampschip Karel Doorman. Het mag allemaal niet baten, internationaal geniet Nederland geen enkele steun en 1962 wordt het jaar waarin ook in Nieuw Guinea de Nederlandse vlag gestreken wordt. Voor de tweede keer moeten Leo’s ouders verhuizen, ditmaal naar Nederland. Ze belanden in een pension in Oisterwijk. Leo, die nog steeds geen vast woonadres heeft, trekt bij zijn ouders in en gaat bij hen op zolder wonen. “Dat was wel enorm wennen, ik ging vaak met de trein terug naar Amsterdam want bij mijn ouders kon ik geen muziek maken". Leo kan helaas niet leven van zijn muziek en hij wordt min of meer door zijn broers onderhouden. Dus wanneer hij hoort dat de band Ben Rythem Strings nog een gitarist zoekt voor een tournee in Duitsland grijpt hij onmiddellijk zijn kans en doet hij auditie. “Die Duitsers zijn hartstikke gek”, heeft hij zich laten vertellen, “die betalen geweldig goed en in elke stad of dorp heb je wel een Indoband”. Wie niet waagt, die niet wint, denkt Leo. “Mijn vader zei altijd: je moet durven springen, en altijd op eigen kracht er weer uit komen, als je het niet durft, dan win je het niet.” Leo springt, wordt aangenomen als gitarist en vertrekt naar Duitsland. Zijn eerste optreden is in Kitzingen am Main, waar ze elke avond in een bar spelen waar veel Amerikaanse militairen komen. “We speelden elke avond, en kregen dan twee avonden vrij. We woonden in een hotel en alles werd voor ons betaald.”

Duitse jaren
Voor Leo breekt nu een fantastische tijd aan waarin hij kriskras door Duitsland reist, muziek maakt en daar ook nog eens een flinke boterham mee verdient. “Hamburg, Franfurt, Hannover. Het was heel goed georganiseerd door onze impresario Noordlander uit Rotterdam. Als je in Nederland een baan had, verdiende je misschien driehonderd á vierhonderd gulden per maand. Ik kwam thuis met een weekbedrag van duizend gulden, ik verdiende vierduizend per maand. Maar geen een Indo die er rijk van rijk is geworden, wat daar verdiend werd ging er ook allemaal uit. We hadden geregeld dat mijn ouders vanuit Oisterwijk naar de Jan Evertsenstraat in Amsterdam kwamen. In 1964 waren we weer herenigd. Ik had zo veel geld, ik heb toen hun huis ingericht - koop een ijskast, koop een bank, koop alles wat je wilt".

Het wordt serieuzer wanneer Leo Rita van Bremer ontmoet, zijn latere echtgenote. “We kenden elkaar van kleins af aan al, we zaten samen op de lagere school in Sorong. Haar vader was agent bij de KLM. Ze woonde in Zwolle en ik kwam haar tegen in de haven waar we allebei mensen van de boot kwamen halen. Ik ging toen met een ander meisje, Paula Citroen, maar die heb ik laten staan. Rita en ik kregen serieuze verkering.”

En toch settelen
Het wordt zelfs zó serieus dat Leo en Rita trouwen en Rita in verwachting raakt. Dát schept natuurlijk verplichtingen en Leo geeft zijn Duitse avonturen op en gaat op zoek naar een vast baan. Zijn oog valt dan op een personeelsadvertentie in de krant waarin de Belastingdienst om mensen vraagt. “Het was op de Herengracht. Een HBS-diploma was echter een vereiste en ik had alleen maar MULO. Ik wist bovendien niet waar mijn papieren waren. ‘Wat komt u dan doen?’ vroegen ze. ‘Ik wil werken, ik wil alles aanpakken, ik ben niet dom, ik heb alleen niet de juiste papieren’, zei ik. Ik was gelukkig goed gebekt". Verbaal staat Leo inderdaad zijn mannetje en ondanks dat hij op papier onvoldoende gekwalificeerd is, praat hij zich het examen in. Dan begint het wachten, het lange wachten op de uitslag. Wanneer hij op het punt staat om tóch maar weer naar Duitsland te gaan om in hun levensonderhoud te voorzien, krijgt Leo het verlossende bericht dat hij een proeftijd krijgt van een half jaar. Komt hij die heelhuids door, dan krijgt hij een opleiding van 7 jaar en tekent hij voor 10 jaar. En dat is bikkelen geblazen.

Leo studeert, werkt en onderhoudt zijn gezin. Rita en hij wonen bij zijn ouders aan de Jan Evertsenstraat. “De eerste drie jaren waren verschrikkelijk.” Toch vindt hij ook nog tijd voor zijn muziek, want dat laat hij niet los. In tegendeel. “Ik had geen moeite om afscheid te nemen van Duitsland, want ik speelde hier ook nog steeds in Sultania, het Rotanhuis en Huis de Liefde. Ik kende de hele muziekwereld door en door. Naast mijn werk en mijn studie had ik de muziek". En wanneer Leo dan officieel Rijksambtenaar wordt, verhuizen Rita en hij naar Purmerend naar een zogeheten Rijksvoorkeurswoning. Langzaam maar zeker settelt Leo. “Elke dag met de trein vanuit Purmerend naar kantoor op de Wibautstraat. Ik heb me daar langzaam opgewerkt. Ik haalde mijn rijbewijs, daarna kwam het autootje. Ik heb 41 jaar bij de Belastingdienst gewerkt".

Uiteindelijk krijgen Rita en Leo drie dochters. Later komen daar drie kleindochters, een kleinzoon en twee achterkleinkinderen bij. Na een slopende ziekte en een jarenlang ziekbed waar Leo haar liefdevol verzorgt, overlijdt Rita in maart 2020. Leo speelt nog steeds gitaar in Geuzenveld. En dat zal hij waarschijnlijk blijven doen tot zijn laatste snik. “Ik kan niet zonder gitaar, dat is mijn leven".

Opgetekend door Mark van Harreveld, Geuzenveld 2020

 

 

Alle rechten voorbehouden

323 keer bekeken

Geen reacties

Voeg je reactie toe