“Vroeger had ik alleen Hollandse kindjes. Nu zijn het zijn het allemaal kinderen van allochtone afkomst. Ik weet nog dat ik het eerste Marokkaanse jongetje, Joesoef Yaghdi, van de hele school in mijn klas had.” Dat kunnen we ons anno 2004 maar nauwelijks voorstellen: slechts één Marokkaans jongetje in de klas. Niet dat Juffrouw Kat daar moeite mee heeft, met al die allochtone kindertjes, integendeel. “Mij zijn ze allemaal even lief, wit of bruin, geel of rood. Het is mij om het even. De boefjes haal ik er natuurlijk nog steeds gemakkelijk uit. Ik weet precies welke jongens het later moeilijk gaan krijgen.”
Juffrouw Kat waakt er echter voor het verleden al te zeer te romantiseren. “Natuurlijk, vandaag de dag wordt er meer en vervelendere rottigheid uitgehaald dan vroeger, maar dat ligt meer aan de sociaal-maatschappelijke omstandigheden van deze kinderen dan aan hun karakters. Boefjes worden geboren én gemaakt. En bovendien, ik had me er vroeger ook een paar tussen zitten hoor.”
Met zichtbaar genoegen haalt ze — samen met haar levenspartner (65) - herinneringen op aan een van haar oud-leerlingen. Laten we hem Japie Klomp noemen. Japie Klomp was een echte boef, die het stelen en liegen als tweede natuur had meegekregen. “Het zal aan het begin van jaren zeventig zijn geweest”, vertelt Juffrouw Kat. “Ik had hem al regelmatig op kleine vergrijpen betrapt, toen ik er achter kwam dat hij ook van collega’s stal en zelfs de kinderpsychologe van haar zuurverdiende centen beroofde. Ik ben hem op een goede dag na school gevolgd en ontdekte zo dat hij zijn buit in een zelfgemaakte hut bewaarde.” En dus betrapte de juffrouw hem op heterdaad, wat overigens het einde van Japie op de Burgemeester Rendorpschool betekende. Een en ander verklaart natuurlijk wel waarom de kinderen haar de ‘Rechercheur’ noemden. Ze kwam echt overal achter.
Jaren had Juffrouw Kat niets meer van hem vernomen, tot ze niet zo lang geleden met een vriendin in een koffiecorner op de Looiersgracht een ‘bakkie’ zat te drinken. Zij ving aan de andere kant van de bar een gesprek op van een man die aan iemand anders vertelde wat een sekreet en kreng van een juffrouw op de basisschool hij toch wel niet had gehad. Hennie werd ingeseind en samen posteerden zij zich in de buurt van deze laat-dertiger. Dit kon niet missen, dit was dé Japie Klomp van de Rendorpschool. Het lukte Hennie in gesprek te komen met Peter — want zo stelde hij zich voor — en al snelde babbelden zij over zijn basisschooltijd. “Ach man, wat een tijd. En die juffrouw die ik toen had, wat een kreng zeg!”
Juffrouw Kat, altijd wel in voor een geintje, vroeg hem: “was dat misschien juffrouw Lies?” Nee, die was het niet, dat was een schat van mens. En het was ook niet juffrouw Klaartje, die viel best mee. Wie was het dan wel? Was het misschien juffrouw Kat? “Ja, die was het! Mens, wat een vreselijk figuur.” Japie raakte nu zichtbaar opgewonden. Weggestopte en verdrongen herinneringen uit een ver verleden kwamen als maagzuur opgeborreld. “Juffrouw Kat. Ja ja, die was het.”
“Juffrouw Kat, dat ben ik.” Zei Juffrouw Kat. “En dan ben jij Japie, Peter.”
Peter, Japie — nog steeds notoir liegend - was met stomheid geslagen. Nu nog, na al die jaren, had Juffrouw Kat hem feilloos in de gaten. Wat een mens!