Het was bitter koud en plus 2 graden Celsius voelden door de gure wind als min 8.
Ter hoogte van molen "De Bloem", even voorbij begraafplaats Vredenhof hoorde ik plotseling het gevreesde pppffffiéiéiéett en ja hoor, een lekke achterband. Ik beschikte, ondanks mijn jeugdige leeftijd, over een behoorlijk arsenaal vloeken die ik dan ook luidkeels declameerde op de overigens verlaten Haarlemmerweg. Een blik op mijn lekke achterband toonde mij echter dat de vloeken geen enkele verbetering brachten.
Daar jongens van mijn leeftijd toen nog geen horloges bezaten, schatte ik de tijd op ongeveer kwart over negen en ik had dus nog ongeveer een kleine drie kwartier om het veld van Gold Star op tijd te bereiken. Ja, wat nu? Spullen om een band te plakken had ik niet bij me en daar mijn ouweheer de taak op zich had genomen van onbezoldigd fietshersteller, inclusief bandenplakker, zouden bandenplakspullen bij mij overbodige luxe zijn. Kortweg, ik had van bandenplakken geen kaas gegeten.
Besluiteloos als ik nu eenmaal ben, zette ik mijn fiets tegen een boompje en staarde, inmiddels rillend van de kou, doelloos de Haarlemmerweg links en rechts af. Vanuit de richting Haarlemmerplein naderde een auto en toen hij me was genaderd duimde ik hoopvol en jawel, de auto stopte, iets wat je je in het jaar 2011 niet meer voor kan stellen. Met een kansberekening van minder dan 10% vroeg ik de man aan het stuur of hij soms naar de Velserweg moest en verdomd, hij zei: "Stap maar in." In een gesprek over lekke banden, het koude weer en voetbal, vertelde hij me dat hij scheidsrechter was en er een juniorenwedstrijd moest fluiten. Nu ja, er begonnen ruw geschat zo'n dertig juniorenwedstrijden tussen tien en twaalf uur op de Velserweg, dus ik schonk daar verder geen aandacht aan
Aangekomen bij de ingang van het sportcomplex bedankte ik mijn redder uitbundig en haastte mij naar het terrein van Gold Star. Toen de scheidsrechter ons veld betrad en tot mijn verbazing herkende ik mijn liftgever. Na ongeveer tien minuten spelen beging ik een forse overtreding op mijn tegenstander en een driftig fluitje met een wijzende vinger van de scheids (in die tijd bestonden nog geen gele en rode kaarten) vertelden mij dat ik eruit werd gestuurd.
Toen ik hem op mijn afgang naar de kleedkamer passeerde fluisterde hij me toe: "Nu heb je ten minste de tijd om naar huis terug te lopen en vergeet je fiets niet mee te nemen die bij de molen staat." Het enige dat ik kon doen was schaapachtig grinniken.