Rond het gebouw lagen veel zandvlaktes. Dit zand, o.a. uit de Sloterplas, was opgespoten voor wegen en nieuwbouw. De eerste jaren was het net een woestijn, veel wind en zand. Met westen- en zuidenwind had je altijd last van zand in je ogen. De landjes rond het flatgebouw en de Ringdijk waren ideaal om te spelen. Vaak bouwden we een hut. Mijn vrienden en ik gebruikten losliggend hout van de bouw, trokken de spijkers eruit en timmerden dan een hut. Je wist alleen nooit of de hut bleef staan. Andere kinderen vonden het soms leuk de hut te vernielen. Maar wij bouwden dan weer een nieuwe. Ook poften we aardappels op een kampvuurtje. We beslopen en beschoten elkaar met papieren pijltjes door een dunne plastic buis weggeblazen. Als je geraakt werd, was je af.
Na de Kerstdagen gooiden de bewoners hun kerstboom over het balkon naar beneden. We verzamelden de kerstbomen dan om ze op Oudejaarsavond op het landje voor het gebouw te verbranden. Op een keer had ik 36 kerstbomen in onze berging opgeslagen. Mijn ouders waren er helemaal niet blij mee. Alles zat onder de naalden. Nog jaren daarna troffen we dennennaalden in de berging aan. Maar het waren mooie jaren. Soms komt eem vriend uit die tijd langs en halen we herinneringen op. Het gebouw lijkt dan voor ons weer tot leven te komen. En we kijken dan met weemoed en plezier terug op een gelukkige jeugd.
(In de rubriek WEDSTRIJD2006 staan de gepubliceerde verhalen bij elkaar.)