Na de oorlog was er nog niet zo veel te koop, er waren producten op de bon en als die er waren dan moest je er wel het geld voor hebben. Het waren meest de mannen die werkten, de vrouwen bleven thuis om voor de kinderen te zorgen en heel veel schoon te maken, matjes kloppen tot tien uur, daarna was het verboden. Ik weet het nog goed de loper van de trap was niet zo lekker om te kloppen, ik moest dat ding vasthouden en moeders was aan het rammen met de klopper. Als ze aan het praten was onder het kloppen dan was het uitkijken dat de mattenklopper niet op je vingers kwam. En als de loper geklopt was, dan oprollen dat harde ding van kokos of zo iets. Het vloerkleed uit de kamer ging op de schouder en dan naar de brug van de Rijpgracht en daar over de leuning om te kloppen.
Er kwam van alles aan de deur, de melkboer, de bakker, de groenteman en elke week de huurophaler, dat was die man aan de deur voor de huur met het tasje op zijn buik en daar ging de poen in (moet je nu niet meer doen, dat hou je geen honderd meter vol, je hebt zo een knuppel in je nek). Ook was er de man van de ‘dooiefonds’ die aan de deur kwam voor de verzekeringen van een paar centen per week. En wat vies was dat was de schillenboer met een blauw overalletje aan en die zak met schillen op zijn rug. Hij rook zuur in een een walm van rotte spullen.
Spelen op straat was de best leuk, bokspong of bokbokberrie, een man tegen de muur en dan anderen gebukt er tegen aan en dan zo ver mogelijk springen tot de heleboel in zakte. Diefie met verlos, je liep je eigen een pukkel om niet gepakt te worden. Je had ook nog het Jan van Galenbad, dat koste toen een heel dubbeltje voor de hele dag. De meisjes apart maar die hadden wel toestemming om naar de jongens te gaan en niet andersom. Daar stond de badjuf, die keek je alleen maar aan en dan ging je wel een paar passen achteruit. Thuis was het ook gezellig: pinda’s pellen, naar de radio luisteren met ome Keesie, Paul Vlaanderen, de Ramblers en er was nog geen TV gelukkig. Je ging ook wel een potje kaarten met de hele club aan tafel, het spelletje 31-en met een man of tien met twee spellen kaarten en dan had ieder 3 cent en als je verloor dan was het dokken met een cent tegelijk. Onze vriend die was ook altijd van de partij en die zat meestal stiekem te lachen want hij was aldoor bij de niet-betalers en had veel 30½, maar wat was het nu, niemand die in de gaten had dat hij die kaarten op zijn schoot hield (valsspelen dus). Ik ga nog steeds met hem om en als we daar dan over praten is het nog steeds lachen. Dat was die goede oude tijd, was toch wel gezelig in de straat.
Op de foto uit 1935 zie je de schillenman in onze straat, die zure met zijn paard en wagen.
Gepubliceerd: 28 mei 2007