Het verraad
Joop: ‘ik merkte eigenlijk niet zo veel van de oorlog. Voor mij was tot 1943 alles min of meer gewoon, ik wist niet beter, alhoewel ik inmiddels weet dat mijn vader (Joods en medeoprichter van het Wierings Weekblad) in 1942 is opgepakt. Onze buurman verspreidde verzetsblaadjes en vroeg mijn vader ook om mee te helpen, waarna hij is verraden, opgepakt, gevangen gezet op de Amstelveenseweg en op de Weteringschans, maar weer vrijgelaten.
Er volgde een huiszoeking en we moesten al het koperwerk inleveren. Mijn oom had een goudsmederij waar hij van munten zilveren lepeltjes smeedde. De Duitsers vonden die lepeltjes en mijn vader werd weer gearresteerd op verdenking van zogenaamde ‘Oranjepropaganda’.
Mijn moeder (zij was christelijk) heeft er alles aan gedaan om hem vrij te krijgen, maar hij is toch naar Auschwitz getransporteerd en daar omgebracht.
Hout sprokkelen in het Vondelpark
In 1943 in de winter gebeurde er iets. Het park werd bezet door de Duitse Wehrmacht en totaal afgesloten. Ik was me wel bewust van soldaten met geweren die af en toe een duif schoten voor de kost, maar ook dat zei mij nog niets. Wat wel erg opviel, was het afweergeschut voor ons huis in de wei in het park, met ’s nachts zoeklichten naar boven en dan: boem, boem, boem!
Er werd geschoten naar Engelse vliegtuigen. Wij hadden verduisteringspapier voor de ramen, maar keken toch door de kiertjes. Er was trouwens vaak geen licht in huis want het enige licht kwam van zogenaamde drijvertjes: een soort lontje in een kartonnen rondje in een bak met een soort olie. Je had dan een miniscuul vlammetje en het gaf nauwelijks enig licht.
Mijn oudere broer, toen 7 jaar, klom vaak ’s avonds over het hek, sprokkelde houtjes, gooide deze weer over het hek en ik bracht die dan naar huis. We hadden een noodkacheltje dat op het kolenfornuis in de keuken stond. Een van blik vervaardigde ronde pijp van 40 cm. hoog met een diameter van zo’n 25 cm. en een stookluikje. Daarop werd suikerbietenpulp tot iets eetbaars gemaakt of bloembolletjes gekookt.
De hongerwinter
(ons hele pannetje eten lag op straat)
Een paar maal per week kon je tussen de middag naar de gaarkeuken in de school in de Pieter Langedijkstraat. Met bonnetjes kreeg je dan een paar lepels prak en dan weer naar huis rennen. Daar zat mijn moeder te wachten met twee inwonende tantes. Die waren danseressen bij de Snip & Snap-revue waar ik met mijn broer in de coulissen geregeld mocht kijken. Mijn moeder stond er alleen voor, maar had een zwakke gezondheid: in haar jeugd tbc gehad en slecht werkende longen. Mijn broer en ik deden dus al veel om er doorheen te komen.
Op een keer renden we weer van de gaarkeuken naar huis en mijn broer viel op straat. Alles uit het pannetje op de grond. Maar heel snel veegde hij met zijn hand het prakkie weer in de pan. Thuisgekomen en nadat het eten was gedeeld riep mijn tante dat zij een botje van vlees had in haar mond. Bij het er uithalen bleek het een takje te zijn van de straat.'
Klik hier voor deel 2.