Tijdens de winter van 1944/1945 was er grote schaarste aan voedsel en brandstof. Anna's contacten bij het distributiekantoor brachten nog enige uitkomst in deze moeilijke tijd.
Je leefde eigenlijk niet meer
"Ik dacht we een half brood in de week kregen. En ik denk dat m'n moeder het gedaan heeft, dat je allemaal een plakje kreeg of wat dan ook. Als we dat half brood moesten halen, dan gingen we naar de Bosboom Toussainstraat, want andere bakkers waren er niet meer. Dan stonden we daar in de rij, en als die bakker niets meer had, dan kreeg je niets."
"In de laatste periode, de echte hongerwinter, was er niks meer. Geen boter, geen aardappelen, al die winkels waren leeg. Er was geen licht, er was geen warmte. Die houten blokjes van de tramrails haalden mensen eruit. En dan hadden ze zo'n klein ijzeren kacheltje, waar ze nog wat op stookten. Maar dat was bij ons thuis niet, want de armste gezinnen hadden helemaal niks. Die laatste periode leefde je eigenlijk niet meer. Je bent uitgeput, je hebt geen kracht om iets te doen. Dan lagen we allemaal om acht uur in bed, anders hadden we het nooit volgehouden. Slapen."
"Je kreeg die suikerbieten. Oh, afschuwelijk, dat vond ik wel heel erg. En het was de gaarkeuken, daar kon je geloof ik elke dag eten halen. Een levensgrote ketel met een brei van suikerbieten en nog iets waar je dan een schep uit kreeg. Ieder mens die er kwam kreeg een schep. Vies hoor, maar we aten het wel natuurlijk. Als ik nu een vrachtauto op de snelweg zie en ik ruik de suikerbieten (veevoer gelukkig), dan staat die grote ketel weer in mijn geheugen."
Een schuit uit Friesland
"Er was iemand bij het distributiekantoor op het idee gekomen om voedsel uit Friesland te halen voor al het personeel. Dat was een goed idee, per persoon betaalde je fl 12,50 en weg ging de schuit. In de hongerwinter van '44 liep ik in de ziektewet, geen dokter kwam meer controleren. Wij waren te zwak van de honger, we gingen niet meer de straat op. En toen kwam als een engel uit de hemel een meisje van het distributiekantoor mijn portie van die schuit brengen, die toch in Amsterdam was gearriveerd. Ja, dat vergeet ik nooit. Ik weet niet meer precies wat erin zat, maar wel havermout. Wij konden de havermout niet koken met melk, want dat was er niet, maar met water ging het ook. Het leek op plakmeel, maar toch vonden wij het lekker. Opeens een stamppot, dat kan ik me ook nog wel herinneren."
"Wij zijn er beter vanaf gekomen dan m'n ouders. Hoe dat kan weet ik niet, maar ik denk dat zij toch minder namen van wat er was. Mijn moeder had flink oedeem. Een heleboel mensen hadden oedeem. Ik heb er nooit aan gedacht maar ik denk dat zij minder hebben genomen en het meeste aan de kinderen hebben gegeven. Voor de oorlog hadden we eenmaal in de week vlees. Dan maakte mijn vader het in kleine stukjes, en dan kregen we allemaal vlees. Maar hij nam zelf nooit vlees. Dus hij heeft altijd alles weggegeven. Daar kun je je als kind zijnde niet veel van herinneren. Dat zie je niet."
Alle namen in dit artikel zijn gefingeerd om de identiteit van de betrokkenen te beschermen.
Klik hier voor deel 1
Klik hier voor deel 2
Klik hier voor deel 3
Klik hier voor deel 5
Klik hier voor deel 6
Klik hier voor deel 7