De bandjes kreeg je van je vader, je ooms en van kennissen. Ook vroeg je het aan mannen die je een sigaar zag roken. Er is zelfs een liedje over geschreven.
Ook kon je ze op straat vinden. In die tijd woonde ik in de Borgerstraat en mijn neefje in Marco Polostraat. Onze ouders gingen heel vaak op zaterdagavond naar een zuster en zwager om te klaverjassen, die woonden op de Overtoom. We gingen te voet want niemand in de familie bezat een auto. In de straten zag je soms een enkele auto. Op die wandelingen huppelden wij vooruit op zoek naar sigarenbandjes. Bij vochtig weer waren ze vaak drijfnat, maar voorzichtig plukte we ze van de straat om ze thuis te laten drogen, vooral de exemplaren die je nog niet had waren zeer belangrijk!
Terwijl ik over deze tochtjes terug denk schiet mij iets te binnen dat hier heel sterk mee verbonden is. In de Pieter Langedijkstraat kwamen we altijd langs een huis waar de mensen in een soort souterrain woonde, de bovenraampjes stonden vaak open en wij gingen dan met ons handen er tussendoor en schoven de overgordijnen open, donders die we waren! Kwamen wij er langs dan altijd even kijken, staan de bovenraampjes open? En roets daar ging het weer!
Maar nog even over de sigarenbandjes. Later heb ik van mijn verzameling er nog een lege augurkenpot mee beplakt dan lak er over en je had een mooie vaas. Die heb ik nog vaak gebruikt toen ik getrouwd was. Helaas is die ter ziele!
Roken wordt steeds minder en vooral minder sigaren; dus geen sigarenbandjes meer,
opgeborgen in het geheugen en in de archieven.