Het Eckeharthof had een gras- en straatgedeelte. Op de straatstenen zie je rechtsonder nog wat krijtkruisjes van een hinkelspelletje.
Het jongetje mocht “mijn pas gekregen rolschaatsen" wel gebruiken. Terwijl ik druk was met hinkelen zag ik dat hij er iets mee deed wat me niet zinde en ik wilde op stel en sprong mijn rolschaatsen terug. Hij wilde ze niet zo maar teruggeven. Boos geworden trok ik hem onderuit en wilde de schaatsen van zijn voeten halen, wat hij natuurlijk niet zomaar toeliet.
Hier lach ik nog, maar het liep uit op huilen, want ik kon het niet van hem winnen!
Als die muur waar we - vanuit huiskamer en tuin - tegenaan keken en de later geplaatste boompjes er toch eens niet waren geweest. Hier speelden we spelletjes zoals “Bordje Tik" een soort slagbal met rondjes. Je gooide dan de bal tegen het straatnaambordje en rende om zoveel mogelijk boompjes heen. Je kon er kaatsenballen of voetballen als de buurman (wonende achter die muur) niet thuis was. Als hij er wel was dan kwam hij naar buiten en riep: “Adoe, dat is hinderlijk". Je ging dan echt niet door!
Het straatnaambordje was te lezen vanuit de huiskamer, maar toch. M’n vader zit op een zomerdag in de tuin. Een vreemdeling vraagt mijn vader: “Weet u waar het Eckeharthof is"
Mijn vader wees de beste man totaal de verkeerde kant op, hij had geen idee! Hij loopt naar binnen en vraagt het mijn moeder. Die schiet in de lach en zegt: “Ik zal je laten zien waar het Eckeharthof is". Ze loopt de tuin in, met mijn vader op haar hielen, en wijst naar het straat- naambordje. “Daar is het Eckeharthof!" M’n vader ziet de man verderop in de straat, fluit op zijn vingers en maakte een gebaar waaruit de man begreep dat hij terug moest komen. Mijn vader bood hem lachend zijn excuus aan.
(In de rubriek WEDSTRIJD2006 staan de gepubliceerde verhalen bij elkaar.)