Twee dagen Vlieland, veel wandelen en een voor mij flinke fietstocht van ruim 20 km omdat we een ANWB paddestoel misten en zo op de lange route terecht kwamen. We wandelen thuis regelmatig, zoals het rondje Sloterplas, maar fietsen doen we weinig. Dus spierpijn en ja, vooral zadelpijn! Vlieland was voor ons rust, maar niet rusten! Kilometers lang kwamen we niemand tegen en hoorden we alleen maar het ruisen van de zee, ritselen van takken van de bomen, vogelgezang, bijengezoem en een, op den duur toch wel beetje storend, geluid uit de kettingkast van één onzer geleende fietsen.
Terwijl ik de volgende middag genoot van de overtocht terug naar Harlingen zag ik in de verte Terschelling en ergens er tussenin een aantal vissersboten. Mijn gedachten dwaalden af naar mijn vader die, toen we in de jaren 50 nog een tenthuisje in Camperduin hadden, ook wel op zee viste. September 1954 verhuisden we van de stad naar Slotermeer en Camperduin behoorde tot de verleden tijd, zover ik weet het vissen op zee ook. Sindsdien viste hij in de Sloterplas of in de sloten in ons buurtje en daar beleefde hij altijd wel iets.
Het was op een mooie zomerse dag in de vroege jaren 60 dat hij een leuk stekkie had gevonden en er dagelijks heenging. Dat stekkie was in de bocht van de Wessel Gansfortstraat en de Thomas A Kempisstraat.
Zo ook op deze dag. Hij zat er een uurtje en was helemaal in zijn element, tot er een paar jongens in een rubber boot langs kwamen roeien. Mijn vader had net beet. Let wel: ‘had’.
Jammer dan. Toen de jongens voorbij waren haalde hij zijn hengel op en deed er nieuw aas aan. Vijf minuten later kwamen de jongens weer voorbij roeien, Dat ging zo enige tijd door tot het mijn vader ging vervelen. Hij riep ze toe dat het nu wel mooi was geweest en dat hij daar zat om vis te vangen. Dat was een foutje. Noemden ze dat destijds al niet ‘vissertje pesten?’ Ze hadden een schik. Mijn vader ook, de jongens wisten alleen niet waarom. Mijn vader vroeg ze toen met een glimlach of ze nog lang van plan waren heen en weer te roeien, en of ze konden zwemmen? Ja, ze vonden het leuk dat mijn vader niets ving, en ja ze konden zwemmen.
Wie het laatst lacht, lacht het best. Dat was mijn vader! Hij had intussen een grotere vishaak aan zijn lijn geknoopt en uitgegooid toen de jongens voorbij waren. Toen ze weer langs roeiden raakte de haak de bodem van de rubber boot, de haak zat vast. Het was raak, de lucht liep uit de boot en de jongens vielen in de sloot. Zij konden gaan zwemmen…. En mijn vader…. had een rubberboot gevangen! Nou ja, boot?
Gepubliceerd: 8 juni 2007