Als moeders niet genoeg geld had om naar de groenteman te gaan stuurde ze ons, mijn broer en ik, naar deze enorme berg afgekeurde groente en fruit. Met een emmer gingen we er heen en haalden er de mooiste bloemkolen uit. Ook sla, andijvie en verschillende koolsoorten waren voor ons. Alles gratis. Moeder maakte alles netjes schoon en het was niet van echt te onderscheiden. Ook bij bakker Janus op de hoek waren we vaste klant. Vaste klant ja, voor het overgebleven brood van de vorige dag. Bijna elke dag haalden we daar een grote papieren zak met allerlei soorten brood voor twee kwartjes. Goedkoper kon het niet. Dat ons moeder wel eens zonder geld zat was voor ons geen nieuws. Er werd dan ook flink gepoft. Blees, onze kruidenier op de hoek schuin tegenover Janus, was de zaak waar het meest gepoft werd. Hij schreef wel alles op maar soms gooide hij de boel wel eens door elkaar. Dat kwam doordat iedereen daar pofte. Hij wist het zelf niet meer. Schrijft u het maar op, zeiden wij dan. Achter de toonbank klonk dan een onduidelijk gebrom. Een wand hing vol met pofbriefjes. Onze hing er ook tussen, maar waar? Zo moet Blees ook gedacht hebben. Waar? Toch hebben we bij Blees ook nog iets verdiend. Hij besteedde ook zogenaamd thuiswerk uit. Wij hebben dat ook een tijd gedaan. We hadden dan thuis in de kamer een groot bord staan met allemaal vakjes. In die vakjes moesten allerlei verschillende soorten plaatjes gestopt worden. Plaatjes van filmsterren en voetballers. Als dat allemaal gebeurd was moesten ze verpakt worden en in dozen weer terug gebracht naar Blees. Wat er verder mee gebeurde weet ik niet meer. Volgens mij had het iets met kauwgom te maken. Een pakje kauwgom met een pakje plaatjes? Met dit soort werk verdienden we nog iets bij voor moeders.
Ons moeder was naaister van beroep. Dat hebben we geweten. Als ze niet wat anders moest doen dan zat ze achter de naaimachine. Ze naaide in opdracht voor iemand en heeft van alles gemaakt, jassen, jacks, petten en hoeden. Haar opdrachtgever was een echte amsterdammer van Joodse origine. Hij huisde ergens op een van de grachten. Wel kwam hij elke week alles weer ophalen en nieuwe spullen brengen. Alles op maat gesneden. Onze moeder moest het wel in elkaar zetten aan de hand van een patroon. De hoeden was wel werk wat afstompte. Ze moest de randen van de hoeden van binnenuit naaien naar buiten toe, ongeveer dertig draaien. Tot s’nachts hoorden wij die naaimachine te keer gaan, want je zat er vlak naast. Voor de buren stond de naaimachine op stukken vilt om het geluid te dempen. Maar op den duur hoorde je dat niet meer. Alles wordt gewoon als je het maar lang genoeg doet. Maar ik dwaal van het oorspronkelijke doel af geloof ik. Het moet over de buurt gaan. En dat doet het ook. Want alles wat verteld is, gebeurde in de Staatsliedenbuurt.
Gepubliceerd: 4 december 2007
Link naar de rubriek met de andere verhalen van Jan Wiebenga over de Van der Hoopstraat en de buurt: Staatsliedenbuurt.