Mijn kinderjaren 1928-1940, deel 1

Auteur: Joop Visbeek
Van Alphenstraat 3

Joop Visbeek (1928) woont al zijn hele leven in Amsterdam, met uitzondering van zijn studietijd in Weert, Gennep en Rome waar hij theologie studeerde. Hij koos echter niet voor het priesterschap, maar werd uiteindelijk bankemployee.
Gedurende zijn kinderjaren, tot zijn dertiende, woonde hij in de Van Alphenstraat in Amsterdam-West. In een aantal delen vertelt hij hoe het leven er in de jaren dertig in Amsterdam uitzag en hoe hij dat als kind heeft ervaren. Opgetekend in 1998.

Van Alphenstraat 1-3-5-7-7A (v.l.n.r.). Datum onbekend.  Bron: beeldbank Stadsarchief Amsterdam <p style=""><span style=""><span style="font-size:medium; "><a href="http://beeldbank.amsterdam.nl/afbeelding/OSIM00002000470">http://beeldbank.amsterdam.nl/afbeelding/OSIM00002000470</a> </span></span></p>
<p> </p>

Van Alphenstraat 1-3-5-7-7A (v.l.n.r.). Datum onbekend. Bron: beeldbank Stadsarchief Amsterdam

http://beeldbank.amsterdam.nl/afbeelding/OSIM00002000470

 

Alle rechten voorbehouden

Introductie
Ik ben vorige week zeventig jaar geworden. Mijn opa was op die leeftijd een oude man, in het zwart gekleed met een streepjesbroek. Mijn vader zag er minder oud uit, maar ook hij droeg altijd een colbert en een overhemd met stropdas en hij ging de deur niet uit zonder hoed.
Ik draag meer eigentijdse kleding, een trui, een sporthemd en zelfs een Amerikaanse pet met het embleem Atlanta 1996. Maar in die min of meer sportieve kleding steekt toch een bejaarde man, die in 1928 is geboren en de last van de jaren in zijn lijf voelt.

Veel van wat ik in mijn jeugd heb meegemaakt, is weggezonken in vergetelheid. Ik heb geen behoefte om een levensverhaal te schrijven, ik wil vertellen hoe in mijn kinderogen Amsterdam er in de dertiger jaren uitzag en hoe het leven toen was. En daarbij ontkom ik er niet aan om af en toe mijn persoonlijk verhaal te doen.

Tot mijn dertiende jaar woonde ik in de Van Alphenstraat nr. 3, een zijstraatje tussen de Bilderdijkkade en de Elisabeth Wolffstraat. De kade was van een iets betere stand, woningen met bel-etage en grote binnentuinen. Maar ik vond die kade maar saai, vooral dat stuk, dat uitkwam op de Clercqstraat. Hoge bomen langs de wallenkant, sombere huizen, donkere portieken met stenen buitentrappen naar de eerst etage. Alleen al we verstoppertje speelden, kon je je daar prachtig verbergen.

Onze woning was lang en smal. De kleine huiskamer met aangrenzende waranda lag aan de tuinzijde. Dat was de enige kamer, waar een haard brandde en waar geleefd en gespeeld werd. Achter de huiskamer lag een tussenkamer, die verbonden was met de voorkamer aan de straatzijde. In die tussenkamer drong via de deuren een flauw daglicht naar binnen. De huisbaas heeft later in de deuren van die tussenkamer glas-in-loodramen laten plaatsen. Dat deed hij niet, omdat hij zo’n goeie huisbaas was, maar omdat hij bang was, dat mijn ouders anders zouden gaan verhuizen. Ons land verkeerde na de beurskrach in New York in een economische crisis: lage lonen en veel werkelozen. In elke straat stonden woningen te huur.

De voorkamer aan de straatzijde was de grootste kamer. Het was de “goeie kamer”. Paars behang aan de muur, de tafel in het midden, een lamp met een donkere kap recht daarboven, vier stoelen, gestoffeerd met trijp in bloemmotieven, netjes daaromheen geschikt, tegen de lange wand een eikenhouten dressoir met twee ovale kastjes, waar achter glazen deurtjes het glaswerk stond uitgestald; bij de raamzijde twee crapauds van dezelfde stoffering met daartussen een tafeltje met een grote palm. Boven de schoorsteen hing een spiegel, die driekwart van de schoorsteenwand in beslag nam. Schuin bij de deur van de tussenkamer stond het theemeubel met glazen wanden, waar een compleet theeservies werd bewaard, dat nooit gebruikt werd. De vloer was bedekt met donker glimmend zeil, dat naar boenwas rook. In het midden lag een vloerkleed met een onbestemd patroon en voor elke deur een vloermatje.

Die mooie kamer met zijn zware gordijnen werd zelden gebruikt. Ben en ik sliepen in een kamertje naast de goeie kamer en liepen er alleen maar door. Toch kwam ik er wel eens om in de muurkasten te neuzen, want ik was nieuwsgierig. Ik kan me nog herinneren, dat daar een rijtje boeken stond, waaronder een paar van Charles Dickens en een boekje van Dr. Neumann over homeopathische geneeswijze.

Ondanks die “pronkkamer” en het opvallende emaille bord in het portiek, waarop stond: “Fa. J.B.M. Visbeek Koffie- en theehandel “Amsterdam” En gros En detail” merkte ik als kind al gauw, dat de koffie- en theehandel niet floreerde en dat mijn vader hard moest werken om het hoofd boven water te houden.

Klik hier voor een overzicht van alle delen in deze reeks.

 

Alle rechten voorbehouden

0 keer bekeken

Geen reacties

Voeg je reactie toe