Mijn kinderjaren 1928-1940, deel 11 (slot)

Auteur: Joop Visbeek
Van Alphenstraat 3

Joop Visbeek (1928) woont al zijn hele leven in Amsterdam, met uitzondering van zijn studietijd in Weert, Gennep en Rome waar hij theologie studeerde. Hij koos echter niet voor het priesterschap, maar werd uiteindelijk bankemployee.
Gedurende zijn kinderjaren, tot zijn dertiende, woonde hij in de Van Alphenstraat in Amsterdam-West. In een aantal delen vertelt hij hoe het leven er in de jaren dertig in Amsterdam uitzag en hoe hij dat als kind heeft ervaren. Opgetekend in 1998.

Joop als jonge puber. Bron: Joop Visbeek.

Joop als jonge puber. Bron: Joop Visbeek.

Alle rechten voorbehouden

Ontroerende verhalen
In mijn schooljaren heb ik nooit echt gebeden. Het bleef bij vaste formules, rituelen en geprevel van een rozenhoedje. De herdenking van de kruisdood van Christus op Goede Vrijdag en het bidden van de kruisweg langs de veertien staties deden me niet veel. Ik werd meer ontroerd door de oude Bijbelverhalen van Jozef en zijn broers. Vader las ons mooie en spannende verhalen voor uit de Roomse Jeugd: “Mariska, het zigeunermeisje” en “Langs vreemde wegen.” “Alleen op de Wereld” was een verhaal, dat me als kind diep ontroerde en me af en toe een brok in mijn keel bezorgde. Ik kan me nog de titel van een spannend kinderboek herinneren: “Vijf gouden vakantiedagen”. We zaten gespannen te luisteren en we gunden vader nauwelijks, dat hij een kopje thee dronk.

Kleine en grote zonden
Natuurlijk ben ik wel eens bang geweest. Wie een doodzonde beging, belandde in de hel. Een doodzonde was een overtreding van de wet Gods in een grote zaak. Zo stond het in de catechismus. Ik begreep die tekst maar half. Wat was een grote zaak? In mijn kinderogen was dat C&A. Een kleine zaak was de kruidenierswinkel van Sallehart. Toch kreeg ik het wel eens benauwd van al die zonden, die je ziel zwart maakten. Elke leugen en elke ongehoorzaamheid waren kleine zonden, waarvoor vergeving aan God moest worden gevraagd in de biechtstoel. Als kind heb ik er niet zo onder geleden. Ik was banger om met een grote scheur in mijn broek of met kale neuzen op mijn schoenen thuis te komen.

Bang voor Sinterklaas
En voor Sinterklaas met zijn zwarte pieten ben ik ook een keer behoorlijk bang geweest. Sinterklaas kwam de klas binnen en zijn pieten sprongen boven op de banken en rammelden vervaarlijk met zware kettingen. Een paar jongens werden naar voren gehaald en kregen een zak over hun hoofd. Die jongens waren niet braaf geweest en moesten voor straf mee naar Spanje. Maar godzijdank liet de Sint genade voor recht gelden en werden de “delinquenten” met een ernstige berisping naar hun bank teruggestuurd.
Mijn rotsvaste geloof in de Sint werd enigszins aan het wankelen gebracht, toen ik in de stad twee Sinterklazen kort na elkaar voorbij zag komen. Mijn vader trachtte de situatie te redden en vertelde, dat er valse Sinterklazen rondliepen. Er was maar een echte Sinterklaas. Maar het jaar daarop hield mijn geloof niet langer stand, toen jongens van mijn klas me vertelden, dat vader en moeder die cadeautjes voor de schoorsteen legden.

Ik kan me nog een angstig halfuurtje herinneren. Op een middag had vader me achter op de fiets meegenomen naar Zaandam. Dat vond ik een heerlijk uitje. In Zaandam ging vader een klant bezoeken. Ik mocht niet mee. Ik bleef dus bij de fiets staan. In mijn ogen duurde het lang. Ik dacht, dat hij nooit meer terugkwam. Hoe kon ik ooit vanuit dat verre Zaandam alleen thuiskomen ik was dolblij, toen ik hem eindelijk weer zag verschijnen.

De mobilisatie
Op de dag, dat de mobilisatie werd afgekondigd, zat vader ergens in Noord-Brabant. Hij leverde koffie aan een paar kloosters in die provincie. Mijn moeder maakte zich bezorgd, dat vader misschien niet naar huis kon komen. Want de treinen waren opgevorderd door het leger om de opgeroepen soldaten naar hun kazernes te vervoeren. Die bezorgdheid van mijn moeder sloeg bij mij over in angst. De hele middag stond ik stil bij het raam op vader te wachten. Wat was ik blij, toen hij toch nog thuiskwam.


Onwetendheid

Van politiek en buitenlands nieuws wist ik niets. Je hoorde wel eens van een hongersnood in China. Maar dat was zo ver weg. En die arme zwartjes in Afrika Missiepaters vertelden er ontroerende en spannende verhalen over.
De enige buitenlanders, die we wel eens tegenkwamen, waren zielige Chinese pindamannetjes. Die liepen met een trommel voor hun buik pindanootjes te venten.
Ik wist heel weinig. Ik was zeker al tien jaar, toen ik nog steeds niet wist, waar de kinderen vandaan kwamen. Ik hoorde mevrouw Meijer van drie hoog aan mijn moeder vertellen, dat ze een kind verwachtte. Ik was nieuwsgierig. “Maar hoe weet U nou zo zeker, dat U een kind krijgt?“ “Tja, dat voelt een vrouw zo aan” was het vage antwoord. Ook mijn moeder toonde geen enkele twijfel omtrent de komst van de baby. Ik kon niet geloven, dat een baby zomaar uit de lucht kwam vallen. Het bleef voor mij een ondoorgrondelijk mysterie. Pas een paar jaar later vertelden mijn ouders ons op een kerstavond, dat het kindje uit de buik van de moeder kwam.

Oorlog
Toen de Duitsers in mei 1940 ons land binnenvielen, was ik niet eens zo bang. Ik wist niet, wat oorlog was. Er vielen een paar bommen niet ver van ons vandaan. We schrokken ons wezenloos van de zware inslagen en we kropen bijeen in het trapgat bij de buitendeur. Maar verder gebeurde er niets. Ik vond het wel spannend. Op de brug over de Bilderdijkkade zagen we op een avond, hoe een Britse bommenwerper werd neergehaald door twee Duitse jagers. De bommenwerper stortte brandend neer. In mijn ogen waren de Duitsers onoverwinnelijk.
Na de capitulatie van Nederland ging het dagelijkse leven voor ons weer zijn gewone gangetje. Een van de weinige dingen, die meteen veranderden, was de verplichte verduistering van de ramen met verduisteringsgordijnen. De straatlantaarns brandden niet meer. ‘s Avonds was het op straat zo donker, dat je de oplichtende vuurgloed zag van sigaren rokende mannen.

Afscheid van mijn kinderjaren
Op de dag, voor ik naar het kleinseminarie in Weert ging – september 1941 – kwam mijn vriend Frans van As afscheid nemen. Hij had een oudere broer, die broeder was in een klooster te Oudenbosch. Dit afscheid was tevens het afscheid van mijn kinderjaren en van de buurt, waarin ik was opgegroeid.
Toen ik na het eerste trimester een paar weken met kerstvakantie thuiskwam, waren we verhuisd naar de Admiraal de Ruyterweg. Mijn onbezorgde kinderjaren waren voorbij. Ik was een puber geworden.

Amsterdam, 27 december 1998

 



 

Alle rechten voorbehouden

0 keer bekeken

Geen reacties

Voeg je reactie toe