Met vriendjes de stad en omgeving verkennen
Eigenlijk was ik geen echte straatjongen. Wat er achter de horizon lag, trok me meer aan dan het overbekende straatbeeld. Ik wilde wel eens zien, hoe Halfweg er uitzag. Op een woensdagmiddag ben ik er met de autoped naar toe gereden. Het viel me een beetje tegen: een rij huizen aan weerskanten van de Haarlemmerweg.
Ik kan me nog goed herinneren, dat ik voor de oorlog met een paar vriendjes in de berm langs het Noordhollandsch Kanaal heb gezeten bij de Noorderbegraafplaats. Het was daar zo landelijk. In mijn jeugdherinneringen was het altijd mooi weer en scheen de zon de hele dag. De sombere dagen, waarop het regende, ben ik vergeten.
Vaak kwamen we niet verder dan de pont over het IJ. We bleven een halve middag heen en weer varen. Het kostte geen cent. We keken naar de kleine sleepboten van Gebr. Goedkoop, die wel vier of vijf vrachtschuiten voorttrokken en naar de zeeschepen, die uit drie schoorstenen zwarte rook uitbliezen. Plezierjachten en rondvaartboten waren er nog niet. Er voer een veerbootje van het Noordhollandsch Koffiehuis naar het Tolhuis. Daar lag het station van de Noord-Zuid Hollandse Tramwegmaatschappij, die een vaste dienst onderhield met Monnickendam, Edam en Purmerend. Dat veerbootje maakte reclame voor “Scheepjeswol”.
We hebben een keer een heel lange wandeling gemaakt. Ik dacht, dat we over Sloten naar Halfweg waren gelopen. We waren met een paar vriendjes, die op een gegeven ogenblik geen puf meer hadden, waardoor we nauwelijks vooruitkwamen. Pas om acht uur ‘s avonds kwamen we thuis. Moeder had het niet meer en vader was zo blij, dat boze woorden nauwelijks vielen. Dat komt ervan, als je geen horloge hebt. Ik kan me niet herinneren, dat we erg moe waren. Blijkbaar waren we goed getraind. We deden alles te voet. Zelden heb ik in een tram gezeten. Daar kreeg ik geen geld voor. De trams hadden een open achterbalkon. Als het druk was, stonden de passagiers op de treeplank en hingen ze als trosjes buiten het balkon. Voor sommige wissels stopte de tram en stapte de bestuurder uit om met een ijzeren staaf de wissel om te zetten. Met de fiets en zelfs met de autoped kwam ik vlugger vooruit. Vader stond altijd op het achterbalkon, waar roken was toegestaan. Daar hing een bordje ‘Verboden te spuwen” Dat was bedoeld voor passagiers, die pruimtabak gebruikten.
Zeven kerken
Mijn ouders hebben ons nooit naar een museum meegenomen. Voor kunst, behalve muziek en alleen kerkmuziek, hadden ze geen belangstelling. Vanuit de roomse cultuur werd museumbezoek niet aangemoedigd. De oude meesters vonden weinig waardering vanwege de vele naaktvoorstellingen, zelfs al waren het Bijbelse taferelen. Dat had een slechte invloed op de onschuldige kinderziel. Pas ver na de oorlog heb ik voor het eerst het Rijksmuseum bezocht. Het was er akelig stil.
Vader had meer belangstelling voor kerken. Het was een katholieke traditie om op Witte Donderdag voor Pasen zeven kerken te bezoeken. We begonnen bij De Liefde in de Bilderdijkstraat, dan De Zaaier op de Rozengracht, daarna de Redemptoristenkerk op de Keizersgracht.
In de binnenstad bezochten we de kapel in het Begijnhof, De Papagaai in de Kalverstraat en De Krijtberg op de Singel en ten slotte De Duif op de Prinsengracht. Al die kerken waren geen juwelen van bouwkunst. De meeste vielen nauwelijks op, omdat ze gewoon tussen de huizen stonden. En van binnen waren ze donker vanwege de vele gebrandschilderde ramen. Katholieke kerken waren de hele dag open. Je kon altijd even binnen wippen om een kaarsje op te steken en een gunst te vragen aan je favoriete beschermheilige.
De protestantse kerken: Westerkerk, Zuiderkerk, Oude en Nieuwe Kerk, vond ik veel mooier. Ze vielen op door hun ligging op een plein of een markt en vooral door hun mooie torens, die het stadsbeeld bepaalden. In mijn jeugd heb ik deze kerken nooit van binnen gezien. Protestanten en katholieken leefden gescheiden. Ik had alleen katholieke vriendjes, klasgenoten van de Bavoschool. Met jongens van niet-katholieke scholen had ik geen contact.
Het geloof bepaalde mijn leven
Mijn jonge leven werd sterk bepaald door het roomse geloof, dat een grote macht uitoefende op het maatschappelijke leven van elke gelovige. De kerk, de school, het verenigingsleven en de hele opvoeding drukten een onuitwisbaar stempel op de katholieke gemeenschap. Ik groeide in dat geloof op met een vanzelfsprekendheid, die elke twijfel uitsloot. In deze tijd zouden we als fundamentalisten worden beschouwd. Aan de geloofsbeleving en de kerkelijke ceremoniën werd veel aandacht besteed. Morgengebed, avondgebed, bidden voor en na het eten, de heilige mis en het lof waren een aaneenschakeling van rituelen en vaste formules. De Latijnse gebeden van de priester aan het altaar klonken als toverformules.
En op school werd de catechismus – de waarheden van het geloof in de vorm van vraag en antwoorden – erin gestampt. Jarenlang was ik misdienaar en assisteerde ik in toog en superplie de priester bij de viering van de eucharistieviering. Ik had er helemaal geen hekel aan, iedere gelovige leefde zo. Op een klein aantal, dat de kantjes ervan afliep, werd neergekeken. Maar ook niet-gelovigen waren in de regel trouw aan gezag en hadden een moraal, die sterk met de katholieke overeenkwam.
Onze kerk, De Liefde geheten, stond tegenover de Bavoschool. In mijn schooljaren ging ik elke dag naar de schoolmis, die om kwart over acht begon. Naast de gewone jaargetijden van lente, zomer, herfst en winter, waren er de kerkelijke jaargetijden met de grote feesten: Kerstmis, Pasen en Pinksteren en de voorbereiding op die feesten: de advent en de veertigdaagse vasten.
En naast de gewone kalender met feestdagen bestond er de liturgische kalender van kerkelijke feesten en heiligen. De Meimaand was de Mariamaand. Elke avond lof met rozenhoedje.
De Junimaand was de heilige Hartmaand. Sacramentsdag, Hemelvaartsdag, Drievuldigheidszondag, Christus Koning, Maria Hemelvaart, Maria tenhemelopneming, Driekoningen, Allerheiligen, Allerzielen: een aaneenschakeling van kerkelijke hoogtijdagen, die gevierd werden met plechtige hoogmissen met drie heren. En dan nog al die bekende heiligen, wier geboorte- of sterfdag elk jaar werd gevierd. Ik weet het nog goed. De heilige Jozef, naar wie ik ben vernoemd, had zijn feestdag op 19 maart.
Aan sommige kerkelijke vieringen waren aparte rituelen verbonden, waarbij de passiviteit van de kerkganger even werd onderbroken. Op Allerzielen kon je voor je overleden familie, die nog in het vagevuur verbleef, een aflaat (een soort strafvermindering) verdienen door zes onzevaders en zes weesgegroeten te bidden. Om een volgende aflaat te verdienen moest je de kerk uitgaan en vervolgens weer binnengaan. Ik kan me herinneren, dat mijn broer en ik er een wedstrijd van maakten, wie het eerst de kerk uit was.
Klik hier voor een overzicht van alle delen in deze reeks.