Zijn vader (Elbertus Antonius Pronk, 1932-2000) is de melkwijk rond 1960 begonnen, het begin van Slotervaart. ‘Het was een jonge wijk, met jonge gezinnen. Hij kon de wijk overnemen, maar moest wel een gulden goodwill betalen per liter verkochte melk. De melkwijk besloeg ruim de helft van de wijk Slotervaart en was verdeeld over vier man personeel. Ze kwamen vrij frequent, misschien met een dag ertussen. Zo om de dag’.
‘Het was zes dagen in de week bezorgen. De Melkunie kwam ’s nachts de melk aanleveren. Die werd buiten neergezet, dat kon toen nog. De melkflessen zaten in metalen kratten, later waren deze van plastic. Het gaf gerammel in de nacht, dat hoorde erbij. Daar maakte niemand zich vroeger druk om. De mensen werkten vroeger hard en dan was men moe. Dan wordt je daar niet wakker van’.
‘Dan ging het de wijk in. Met een kar. Het was geen ‘elektrische hond’. Er zat een benzinemotor op en een open bok met een bankje. Bovenop stonden de lege kratten. Het ding had drie wielen, voor hele kleine, het schommelde en rammelde, maar het was niet wiebelig. Het was allemaal zwaar spul, het lag als een blok op de weg en je ging met loopsnelheid’. Het ding werd mutje volgestouwd, met melkflessen en frisdrank (Exota!) en met boter, kaas en eieren. We hadden ook leverworst. Achterop de kar zat een etalagekast met glazenruit, daarin zaten pakken meel en Brinta. Mijn vader had een wit jasje, van de Linmij (linnenverhuur en bedrijfskleding bedrijf) en een schoudertas met portefeuille en een pen. Het klantenboekje was een soort huishoudboekje, daarin werd netjes opgeschreven wat de mensen bestelden. Aan het einde van de week werd er afgerekend. De mensen die niet gelijk betaalden, die hadden allemaal een eigen boekje. Dat waren wel vijftig boekjes. Maar veel klanten rekenden direct af. Beneden in de (galerij)flats stonden melkrekken met aan een wasknijper een briefje: 1 ltr tapte, ½ ltr hopjes, 1 x roomboter, 6 bruine eieren . . . Maar eerder kon je ook nog los melk kopen, dan was het scheppen met de maatbeker. Portiekflats hadden een boodschappenliftje, dat was niet elektrisch, maar met een pedaal. Het zit er nog wel, maar het deurtje is dichtgemaakt. Maar als melkboer belde je aan en ging je naar boven. Hij leverde ook aan scholen en bracht ook bij peuterspeelzalen. Dan had je driehoekige melkpakjes, in zwarte, zeshoekige kratjes, van plastic’.
Elburt Pronk herinnert zich nog een staking (circa 1978) van de melkfabriek. ‘Familie van ons had een melkveehouderij, toen gingen we daar rauwe melk halen, om die staking te omzeilen. Toen kwamen de mensen met pannetjes melk aan zetten, net als ooit vroeger. Toen gebruikten we de melkmaat. Later, toen was de Melkunie de Campina geworden, toen is men met boerenlandmelk gekomen, omdat ze toch vraag kregen naar lekkere dikke vettere melk. Naar aanleiding van die staking, eigenlijk’.
Of je goed kon rondkomen van zo’n melkwijk? ‘Zeker in het begin moest elke cent omgedraaid worden. We hadden een goede boterham, maar rijk worden, dat werd je niet. Je kon er goed van leven, maar het was altijd heel hard werken. Dagen van veertien of zestien uur, van 2.00 of 3.00 ’s nachts tot ’s avonds 19.00 uur, bij wijze van spreke’. Mijn vader is zeer zelden ziek geweest, eigenlijk nooit. Dat hij de wijk niet in ging kan ik mij niet herinneren’.
Sinds 1964 had de vader Elburt Pronk ook een ‘minisuper’ aan Pieter Calandlaan 75. De melkwijk werd sindsdien door personeel gelopen. In de winkel (tegenwoordig Pronk Culinair genaamd) werkt Elburt Pronk sinds 1986. Aanvankelijk bij zijn vader, sinds diens overlijden zelfstandig. ‘Als jongetje ging ik mee voor de gezelligheid, de leukigheid. Op zaterdagen. Niet om te leren, maar gewoon leuk. De wijk in. Helpen. Zoals elk klein kind wel zijn vader wil helpen.’