In het stadsarchief zijn de bouwtekeningen uit 1882 van de plattegrond en de façadevan een slagerij met bovenwoningen. Na de overname van de zaak rond 1900 door Gerrit Pol, de opa van Corrie kwam er ‘vleeschhouwerij’ op de gevel te staan en werd er dus ook rundvlees verkocht. Naast de slagerij was een slachterij. Gerrit Pol ging op zijn motorfiets langs de boeren om zelf de koeien uit te zoeken.
Dat heeft haar vader Johan nooit meer gedaan. Zo’n tafereel als op de foto met koeien voor de deur kan Corrie zich niet herinneren. Haar vader ging op maandag naar het abattoir en de hele koeien en varkens werden geslacht afgeleverd bij de winkel. ‘Soms had hij pech’, vertelde Corrie, dan zat er een kalf in en was de koe helemaal niet zo dik als ze geleken had. Ontbenen deed Johan Pol zelf en hij maakte ook saucijsjes. Vleeswaren werden elders ingekocht. Het was een goed lopende slagerij met meerdere knechts, een loopjongen en een inwonende dienstbode uit Volendam.
Een goede partij
Johan Pol (1895) leerde zijn latere vrouw kennen bij een neef in de IJ-polder ten noorden van Amsterdam. Aanvankelijk was Jansje (geboren in 1900) niet zo geïnteresseerd in de avances van Johan. Maar Jansjes moeder zag haar jongste dochter graag onder de pannen en bovendien was de slagerszoon een goede partij. ‘Kind, je krijgt een dienstbode voor dag en nacht’. De moeder van Johan had ‘kapsones’ volgens Corrie. ‘Zo, je heet Jansje. Van nu af aan noemen we je Johanna’, besliste ze. Dat werd uiteindelijk Jo. Johan en Jo trouwden in 1921, Johan nam de zaak over. Johan’s broer Gerard is overleden aan de Spaanse Griep in 1919. Gerard was voorbestemd om de slagerij over te nemen. Na zijn dood werd Johan de opvolger. Zijn ouders verhuisden naar de eerste verdieping. Opa G. Pol had in de Riekerpolder wat koeien in de wei bij een boer, die hij wanneer de tijd er voor was gekomen, verkocht voor de slacht. Lucie ging wel eens met opa mee naar de Riekerpolder.
Het huwelijk was goed. Er werden twee dochters geboren. Lucie in 1922 en Corrie in 1933. Johan Pol was een humoristische man die graag droge grappen maakte, met zijn familie en met zijn klanten.
Wonen achter de winkel
Het gezin woonde achter de winkel, een trapje af waren twee slaapkamers en de grote keuken waar de Volendamse dienstbode in een bedstee sliep. Een trapje op waren de woonkamer, waar de grootouders in een bedstee sliepen, en de salon. In de jaren twintig hoefde de moeder van Corrie niet mee te helpen in de zaak. Ze deed aan liefdadigheid. ‘Armenlopen noemde ze dat’, vertelt Corrie. ‘Dan ging ze bij arme gezinnen kijken of ze in aanmerking kwamen voor ondersteuning door de parochie’. Verder zorgde ze voor de kinderen en kookte en liet verder alles over aan de dienstbode Marie Visser en haar opvolgsters, meisjes uit Volendam die op hun 18de een dienstje vonden in de stad en daar bleven tot ze trouwen. Eens in de drie weken gingen ze naar huis. Corrie is wel eens mee geweest, ze was een jaar of vijf en vond het erg griezelig omdat ze bang was dat ze er zou moeten blijven. Ze weigerde dan ook pertinent om een Volendammer kostuum aan te trekken, waarmee de familie van Marie haar op de foto wilde hebben.
De roaring twenties en de crisis
Er werd goed geld verdiend en op vrijdag en zaterdag gingen Johan en Jo uit, meestal naar het Rembrandtplein, naar Heck of een voorstelling van Jean-Louis Pisuisse. Na de beurskrach van 1929 was het afgelopen met de ‘roaring twenties’. Er werden bedienden ontslagen en ook de ‘kantoorjuffrouw’ die achter de kassa zat en administratie deed verdween. Jo nam haar plaats in. Ze hield ook de openstaande rekeningen van de klanten bij. Zo rijk als ze leken, waren ze niet altijd. Op vrijdag moest knecht Henk met de schuldbriefjes langs bij de klanten van de uitbrengwijk. Het kwam vaak voor dat mensen dan geen geld hadden. Sommigen waren gul met fooien, maar veel waren zeer zuinig. ‘Ze hielden ook altijd de weegschaal in de gaten. ‘Als het niet een paar streepjes meer dan een ons was, keken ze chagrijnig.’
Bonbons voor een onsje rosbief
Knecht Henk was een vrolijke man. ‘Hij kwam soms pas laat weer terug met zijn slagersfiets met grote mand, omdat hij overal de laatste roddels wilde horen.’ Service was zeer normaal. Op zondagen, vooral in de zomer, kwamen mensen de hele dag vlees ophalen dat ze bij de slager in de koeling hadden achtergelaten tot Pol een briefje ophing: ophalen alleen tussen 12 en 12.30. De dochters hoefden niet mee te helpen, behalve soms wat vergeten boodschappen wegbrengen. Corrie herinnert zich dat ze wel eens een zakje met dure bonbons kreeg als ze een onsje rosbief kwam brengen. Die waren veel duurder dan het vlees zelf.
Vakantie
Als gezin gingen ze nooit op vakantie. Moeder had er geen behoefte aan. Vader ging wel eens een week samen met een vrijgezelle slagercollega mee met een busreis. Moeder runde de zaak dan met de knecht. De dochters gingen logeren, bijvoorbeeld bij het gezin van mijn moeder in Voorhout. Mijn moeder kwam als jong meisje ook vaak logeren in Amsterdam. Ze vond het heel bijzonder in de grote stad. Het maakte grote indruk dat je vanuit de slaapkamers in het sousterrain alleen de benen van voorbijgangers zag. Voor de nichtjes van buiten was het spannend, zo’n slagerij, maar Corrie had er wel eens genoeg van om altijd zo beleefd tegen de klanten te moeten zijn. Alleen op zondag was het leuk, dan gebruikten ze de ijzeren stangen waar normaal de koeien en varkens hingen als rekstok.
Op een gegeven moment werd bepaald dat slagerijen een week vakantie zouden krijgen, maar het was niet verplicht. Johan Pol zat de eerste dag wat bedrukt in de winkel, ging de tweede dag op inspectieronde bij collega’s en toen hij zag dat er één open was, deed hij ook snel de zaak open.
Oorlog
Tijdens de tweede wereldoorlog had het gezin Pol het niet zo slecht. De slagerij was gesloten tussen september 1944 en de bevrijding in mei 1945, omdat er helemaal geen aanvoer meer was. Maar ze leden geen erge honger want, een of twee keer per week ging Lucie met een fiets naar oom Arie, die een boerderij had in Amsterdam West. Ze kwam dan terug met meel, melk, kaas, en soms zelfs eieren of een stukje vlees. Vader en knecht Henk gingen er soms op uit met een grote zaag om bomen om te hakken.
Lunchpakketten voor kantoorbedienden
Na de oorlog nam het personeel van slagerij Pol nog verder af. De zaken gingen redelijk goed, vooral nadat ze lunchpakketten met een paar halve onsjes vleeswaren gingen verkopen. Daar kwamen veel bedienden van de kantoren in de buurt op af. In 1956 besloot Johan Pol te stoppen met de slagerij. Hij had gezondheidsproblemen. Bediende Henk kreeg geen geld los van de bank om de zaak over te nemen en slager Jonker nam de zaak over. Het pand bleef eigendom van de familie. Jonker stopte met de uitbrengwijk en daarom moest knecht Henk vetrekken. Pol gaf hem nog wat geld, want een uitkering bestond niet. Na Jonker kwam er een kippenboer die meer op de markt dan in de zaak stond. Inmiddels is het pand verkocht en de winkel fungeert als keuken voor de bewoners.