"Verhuizen zat in hun bloed, denk ik nu wel eens, want we verhuisden naar overkant naar nummer 22, op de tweede etage. Maar dat was niet hoog genoeg, dan maar naar derde etage, want daar hadden ze een mooi dakterras.
In de straat kreeg ik veel vriendjes en we deden veel spelletjes. Tollen was favoriet, zowel met het zweepje als wel met de priktol waar een touwtje omheen gewonden werd. Het touwtje vasthouden en de tol een zwieperd geven, dan springt ie weg en blijft hij op een afstand staan tollen. En dan nog knikkeren in de lange portieken van de huizen, met kalkknikkers of 'Mexicaantjes' die waren zo mooi gekleurd van binnen. Elke knikker of stuiter had ook zijn eigen waarde, om mee te ruilen.
Zomers speelden we vooral 'slagbal met rondjes'. De bomen waren onze honken. Vele buren en onze ouders hingen dan uit het raam om te kijken. We hadden spellen genoeg. 'Bussie trap' vanaf een put, of 'pinkelen' ook vanaf een put. Je kon toen nog vrij op de middenweg spelen, omdat er maar zeer weinig auto’s waren, dus ook voetballen kon goed. Voetballen werd wel gedaan bij de drogist en de boekwinkel voor de deur, met jongens van de Baarsjesweg.