Mijn ouders vonden waarschijnlijk in 1966 dat ik (11 jaar) een doetje was, of althans neigde naar die kant. Een paar jongens bij ons uit de Wigbolt; zonen van een collega van mijn vader, de gebroeders Jan(tje) en Piet(je) Visser werden voorbereid op de harde wereld door middel van het lidmaatschap van een padvindersclub. Deze was gelegerd op het Geuzeneiland en had als clubnaam aangenomen - hoe kan het ook anders - “De Geuzen”.
Waarschijnlijk geadviseerd door Pa Visser deed mijn vader aan mij het voorstel om bij de padvinderij te gaan. Ik had geen idee wat het inhield, maar ik stond toen nog open voor allerlei suggesties om mijn leven spannender te maken dus zei ik ja …..
De intake
Op een zaterdagmorgen mocht ik als proef een ochtendje mee met mijn, overigens goede, vrienden Visser, om wat van de sfeer te proeven.
Aangekomen op het eiland (toen nog bereikbaar via een los pontje) ontfermde een bruinverbrand, gebrild kaalhoofdig, maar een voor de rest zeer harig en duister type zich over me. Hij noemde zich de Akela - zijn echte naam heb ik nooit vernomen althans niet onthouden – en hij liep in een korte corduroy broek met riem, bonkige knieën en bungelend zakmes en greep me nogal hardhandig bij mijn schouders. Hij zei iets in de trant van gezellig dat je er bent, we zullen je hier allerlei dingen leren die je op school niet leert. Op mijn twijfelende en vragende blik reagerend begon hij een aantal in mijn ogen nogal zinloze dingen op te noemen, die bij mij weerstand en beelden van dooie vogels, opengesneden kikkers, onontwarbare knopen, ineenstortende bruggen, lekke tenten, smakeloze zelfgebakken verbrande broden, stinkende slootjes en bosbranden opriepen.
Hoe fout kon ik het hebben …
Goed, enigszins onder de indruk en waarschijnlijk toch door het latente doetje in me durfde ik niet tegen mijn ouders te zeggen dat ik liever thuis op zaterdag wat aan tekenen, stripboeken lezen en plaatjes draaien deed, dan met een stelletje kortgebroekte in groene shirts met allerlei insignes en petjes versierde knullen vreemde dingen te gaan doen in een ver en duister bos.
Lees ook deel 2.