Ruzie met de benedenburen

7 Fans
Westerpark, Staatsliedenbuurt

De fiets van m'n vader ging elke dag mee naar 3-hoog

Ik woonde in de Van der Hoopstraat op nummer 52 3-hoog boven de slagerij van Gerrit Soeting. Omdat de fiets van m’n vader elke dag  naar 3-hoog moest ging de moeder van Gerrit Soeting, die op 1-hoog woonde, tekeer tegen mijn vader. Het zou teveel lawaai maken of over beschadiging van de muren of zoiets. In ieder geval ,mijn vader is een echte Jordanees, en laat zich de les niet lezen, dus hij trok zich daar niets van aan.

Toen begon Gerrit Soeting zich er mee te bemoeien, hij zou mijn vader wel eens de mond snoeren. Bij ons op 3-hoog kreeg hij een woordenwisseling met mijn vader en de ruzie liep hoog op, mijn vader gaf hem een harde stoot, met als gevolg dat Gerrit door het glas van de gangdeur vloog. Zijn arm bloedde als een rund en heeft zeker drie maanden in het verband gelopen. Als ik er nu nog aan terugdenk, dan zie ik bij wijze van spreken de bloedplassen nog liggen.

Vanaf toen - begin 1956 - tot ongeveer 1962 hebben we er nooit meer een pakje Blue Band of een onsje leverworst gehaald. Daarna was het weer vrede!

Alle rechten voorbehouden

1926 keer bekeken

3 reacties

Voeg je reactie toe
joop

Genieten van andermans ellende, zo zielig.....

Moord en doodslag . Wat een zielige en droevige toestanden.
En dan ook nog de rand debielen die hier van schijnen te genieten .
Ik heb (helaas) 25 jaar in deze gestoorde stad gewoond en het nodige de revue zien passeren.
Dit typisch stadse gedrag komt maar door 1 ding en dat is dat te veel
mensen op een te kleine oppervlakte met elkaar moeten samenleven. Je ziet het bijna in elke grote stad. Maar ook in piepkleine dorpjes waar mensen op elkaar gestapeld worden. Op in stadions waar je ook op elkaar gepakt zit en mensen in roofdieren veranderen.
Het is ook allemaal typisch Nederlands, zoveel mogelijk mensen op een zo klein mogelijke oppervlakte bij elkaar proppen.
En zodra je de grote stad uit bent zie je de weidsheid van ons zgn kleine
kikkerlandje en dan denk ik altijd weer, waarom niet hier gebouwd met
meer leefruimte om je heen. Maar het zal nooit veranderen, het is erin gevreten in dat enge kleinschalige denken hier.

Joop Komen

Herinneringen

Peter, toen ik jouw verhaal las schoten weer een paar herinneringen uit de Staatsliedenbuurt in mijn gedachten. Ik weet niet of ik ze hier al eens heb verteld, maar de nieuwe lezers kennen ze zeker nog niet:
----------------------------------------------------------------------------------------------------
De familie Santing, vader , moeder en drie dochters woonden op nummer 56. De gehele familie leed aan tuberculose.
Dochter Lenie (14 jaar) heeft hevige ruzie met een paar kinderen.
Moeder Riet vanuit het raam: “Lenie!!, spuug ze in hun porem, dan krijgen ze ook de tering!”
*
In de van Hogendorpstraat woonde een zeer klein mannetje van omstreeks 1.50 meter lang. Niemand wist zijn echte naam maar iedereen noemde hem “Jan Poep-een-uitje.”
“Weet je waarom Jan Poep-een-uitje zo uit zijn bek stinkt?”
“Nou?”
“Zijn kop zit te dicht bij zijn kont.”
*
Als jochies van een jaar of veertien/vijftien gingen we ’s zomers vaak zwemmen in de Coenhaven, waar nu de Hemwegcentrale staat.
Japie Korzelius zwemt proestend en luidop zingend in het 10 meter diepe water. Vanaf de kant bekogelen wij hem met kluiten aarde.
Japie plotseling half huilend en schreeuwend: “Niet doen nou. Als ik dood ga dan krijg ik van mijn moeder!!”
*
Buiten een handvol kruimeldieven had Amsterdam in de jaren veertig twee beroepsinbrekers. Manus Oly en Gerrit de Stotteraar. Manus Oly was een echte zware jongen want hij had een revolver en een auto. Gerrit de Stotteraar was een onhandige inbreker die meestal bij een inbraak door de buurtbewoners zelf werd gepakt, een pak slaag kreeg en daarna afdroop. Politie werd er bijna nooit bij gehaald. Gerrit was een beetje zielig want hij stotterde.
*
In de jaren 40 en 50 woonde ik vlak bij de Haarlemmerdijk in Amsterdam.
Op de hoek Haarlemmerdijk-Binnen Oranjestraat woonden in die tijd twee beruchte families, de familie Vinkenbrink en de familie van den Heuvel.
De Vinkebrinkies en de rooie Heuveltjes (dat "rooie" vanwege de haarkleur van de meesten van hen) hebben altijd in onmin geleefd. Dat resulteerde in enorme vechtpartijen, meestal op straat, waarbij het bloed rijkelijk vloeide en er zelfs één keer een dode Vinkenbrink is gevallen.
Aangezien beide families uit zeer veel leden bestonden waren deze vechtpartijen ware veldslagen, waarbij soms niet-leden van beide families, de zogenaamde omstanders, rake klappen opliepen.
Wij als kinderen hebben altijd zeer genoten van deze knokpartijen. Nu, meer dan vijftig jaar later, kan ik nog met veel weemoed aan de Vinkebrinkies en de rooie Heuveltjes terugdenken.
Ik denk dat ze elkaar inmiddels hebben uitgemoord. God hebbe hun zielen.

Joop

Ruzie met de buren

Wat een agressie , toen ook al, en waar gaat het nou helemaal om?

Maar bloedworst was bij de slager natuurlijk nog volop te krijgen.