Hij zegt zelf de oudste bewoner van de Hoofdweg te zijn. Al sinds 1938 woont de heer Leeners in hetzelfde huis op 1 hoog. Het is één van de huizen met de beelden vlak bij het Surinameplein, die eind jaren twintig gebouwd zijn. Meneer Leeners heeft veel herinneringen aan het huis en de buurt waar hij nu 68 jaar woont.
Zijn vader was slager. In de oorlog slachtte hij clandestien in de tuinderijen achter de Postjeskade, waar de stad ophield en de polder begon. Hij deed dit in de schuur van een bevriend tuinder. Na de slacht gingen de stukken vlees mee in de praam met groente die naar de markthallen voer. Het vlees onderop en de groente erover heen. Vanaf de markthallen ging het vervolgens in een zak op zijn vaders rug naar huis. Het vlees onderin en brandhout erover heen. Soms droop er bloed onder het brandhout vandaan, maar de Duitse militairen, die in een lagere school om de hoek gelegerd waren, knepen een oogje dicht. Zijn vader beende het vlees uit in de achterkamer van het huis aan de Hoofdweg. Daar werd het in porties verdeeld en ingepakt. In de woning op de begane grond was een wasserij. In de transportfiets van de wasserij werden de pakjes vlees verder vervoerd, het vlees onderin en het wasgoed erover heen.
Meneer Leeners heeft in de oorlog nooit honger gehad, vlees viel altijd wel te ruilen. Al was er het laatste oorlogsjaar eigenlijk niets meer te ruilen, toen was er alleen maar vlees. De naaister aan huis kreeg een 'soeppot' voor het wekelijkse naaiwerk. Dit was een pakketje vlees om soep van te trekken. En ook zijn onderwijzer van de lagere school kreeg regelmatig zo’n 'soeppot' toegestopt. Daarom is meneer Leeners naar eigen zeggen nooit blijven zitten.
Gepubliceerd: 11 oktober 2006