Hier een verhaaltje uit mijn jeugd. Ik kom uit een fijn gezin met vier meisjes en twee jongens en heb een leuke jeugd gehad. Heb veel met mijn ene broer opgetrokken, maar jammer genoeg is hij er niet meer.
In mijn jeugd woonde ik in de Van Spilbergenstraat - een heel fijne buurt - wij hadden achter ons huis, op de Orteliuskade, de landerijen, waar wij ‘s winter gingen schaatsen; de boerenslootjes noemde we die en als we gingen schaatsen dan kwamen we daar altijd samen. Daar had Dirk van de Broek ook een boerderij waar mijn broer in de oorlog melk voor mijn moeder haalde, later had hij z’n eerste winkel op het Mercatorplein.
We hebben in de oorlog zonder licht en zonder warmte gezeten, maar wanneer het te gek werd, mochten we bij een oom en tante in huis, bij de grote winkel van Van Amerongen, op de hoek Jan Evertsenstraat-Krommert. Dat was tof voor ons en wij hebben het daar lekker warm gehad. Mijn oom was wel blij dat mijn pa bij bij hem introk voor als er werd in gebroken, dan kon hij hem roepen, ‘o prima, ik ga mee’ riep mijn vader dan en er was ook een grote herdershond, waar de dieven goed bang voor waren. Maar op een avond, ja hoor, mijn oom riep om hulp, maar ja pa was niet wakker te krijgen, dus ging mijn oom alleen, gelukkig sliep de hond in de winkel en die had de inbrekers al de stuipen op het lijf gejaagd en ze hebben niets meegenomen. Al met al kregen we eten op school en thuis uit de gaarkeuken, wat ik niet lekker vond, maar mijn vader ging de boer op, nam kleding en schoentjes mee van ons en kwam met eten terug, mijn moeder kookte dat dan op een klein potkacheltje, met hout er in.