Nu zat er op het van Hogendorpplein een voddenman genaamd Cevat en daar mocht ik elk jaar een hoed komen ophalen. Ik moest hem dan wel achter in de hal uit de grote stapel kleding halen. Cevat was, zo kan je het wel stellen, mijn sponsor.
Met een geleend blauw wit T-shirt van mijn zwagers broer, een stofjas en een plaksnor van mijn oom Jack Wolf - die bij het toneelgezelschap van Johan Kaart zat - was de perfecte look-a-like geboren.
Bij alle winkeliers in de Staatsliedenbuurt, op de Haarlemmerdijk, in de Haarlemmerstraat, op de Nieuwendijk en op het Damrak ging ik naar binnen en zong ik nummers zoals ‘Bij de marine’, ‘Mijn bolhoed op m’n ene oor’ en ‘De twee motten’. En ‘s avonds zong ik in de cafe`s en restaurants en op de terrassen.
Op het Leidseplein zat bij het American hotel Max Tailleur - de man die in de doofpot op het Rembrandtplein de moppen van SAM EN MOOS vertelde - op het terras. Hij heeft mij drie nummers laten zingen en ik deed dat naar zijn gevoel zo goed dat hij mij een gulden gaf. Ik had toch wel liever gehad dat hij me een contract had aangeboden, wie weet wat ik geworden was?!
Deze optredens op Koninginnedag waren wel een succes; de eerste keer dacht ik dat ik zo rijk was dat ik aan mijn buurjongens en meisjes in de Van der Hoopstraat geld uitdeelde. Het eerste jaar hield ik 6 gulden aan over, maar het resulteerde in 1962 in zo`n 80 gulden.