Frans: ‘Personeelszaken was verdeeld in werkzaamheden voor ambtenaren op weeksalaris en ambtenaren op jaarsalaris, die per maand uitbetaald werden.
Het lagere geüniformeerde personeel, ‘Jan met de pet’, zoals trambestuurders, conducteurs en monteurs, werden per week betaald. Dat was om hen te behoeden voor schulden. Als ze hun geld per maand kregen, dan gingen ze regelrecht naar de kroeg was de ervaring. Ze joegen het geld er meteen doorheen en gezinnen hadden dan de rest van de maand niet meer te eten. Juffrouw Agema en juffrouw Steenberg deden de ambtenaren op jaarsalaris. Tot ver de jaren ’70 werden ongetrouwde vrouwen met ‘juffrouw’ aangesproken, getrouwde vrouwen sprak men aan met ‘mevrouw’.
Ik zat in salarisgroep 1 maar kreeg per maand uitbetaald, ik werkte op kantoor en werd geacht goed met mijn geld om te gaan. Allemaal heel bevoogdend, maar er waren veel minder mensen met schulden dan nu.
Werklieden zoals monteurs, bestuurders en ander geüniformeerd personeel, keken op tegen kantoorpersoneel. Als de directeur eraan kwam, sprongen ze in de houding en maakten ze een buiging. Maar soms werd er over kantoorpersoneel ook neerbuigend gesproken. Je werkte niet met je handen, dus je was eigenlijk overbodig. Dat de salarissen ook uitbetaald moesten worden, dat vergat men voor het gemak maar even’.
Mannenwereld
Frans: ‘Ik was inmiddels bevorderd tot adjunct-commies B. Dat ging min of meer vanzelf. Ik was niet van plan carrière te maken, maar ik moest eens in de zoveel tijd bij mijn chef komen en kreeg dan te horen dat ik bevorderd was. Ik kreeg een nieuw besluit uitgereikt, met een met ambtelijk taalgebruik omschreven functie. Trakteren op gebak was dan gebruikelijk. Ik was overigens geen uitzondering, het ging bij de meeste collega’s zo. Functioneringsgesprekken of carrièreplanning daar deed men niet aan. Bij Personeelszaken deed ik pensioenwerk en ik ging op ‘weduwenbezoek’ als een personeelslid overleden was. Indertijd wisten vrouwen niet hoe de administratie gedaan werd, want dat deed de ‘heer des huizes’. Ik vertelde de weduwe waar zij recht op had en regelde dan de administratieve afhandeling.
Het materieel - bussen en trams - bij het GVB was nog lang niet zo goed als nu. Het werk voor bestuurders was héél erg zwaar en bijna niemand haalde de pensioengerechtigde leeftijd. De vrije trambaan bestond nog niet, dus er waren veel opstoppingen en stressvolle situaties voor de bestuurders.
De meesten kregen rug- en nekklachten. Voor een aantal was er een andere functie binnen het bedrijf - herplaatsing - maar velen werden afgekeurd. De afhandeling daarvan was ook mijn werk: het invullen van talloze formulieren met de typemachine en met de hand. Nu moeten mensen zelf naar de uitkeringsinstantie als zij niet meer kunnen werken of bij ontslag’.
Binnenkort deel 5.
Hier staan de andere verhalen geschreven door José Stolp en dus ook over Frans van Loevezijn.