Twee keer per week moest ze langs het enge paadje. Joke zat op de christelijke Immanuelschool in de Jan de Louterstraat. In die straat woonde ze ook, vlakbij school. Maar twee keer in de week ging ze in de middagpauze bij haar tante eten, die in een hofje aan de Lodewijk van Deysselstraat woonde. Joke had een drie jaar oudere broer, die met haar mee moest lopen. Maar hij wachtte nooit op haar, was allang weg als zij uit school kwam.
Eerst kwam ze langs de openbare Burgemeester de Vlugtschool. Veel grote kinderen van die school liepen ook over het paadje in de richting van de Du Perronstraat of de andere kant op, haar tegemoet. “Openbaren stinksigaren" riepen de christelijke kinderen als ze met veel waren en op veilige afstand. Maar in haar eentje durfde Joke dat niet. Daarna kwam een heel stuk zonder huizen, er waren veel struiken en het was een beetje donker bij het water en het bruggetje. Het was er heel stil. Het huisje van de conciërge van de Burgemeester de Vlugtschool stond daar, een klein huisje van rode baksteen met een rood puntdak, net het huisje van Hans en Grietje. De conciërge had een grote herdershond en Joke was bang voor honden. Als ze veilig voorbij het huisje was en de brug was overgestoken moest ze nog langs het politiebureau. Dat was een groot, somber gebouw, waarvan de ramen op de begane grond waren dichtgemaakt. Misschien zaten daarachter wel grote politiehonden, of cellen voor de dieven.
Joke is één keer binnen geweest in het politiebureau. Ze was het cadeautje kwijtgeraakt dat ze op school van de Sint had gekregen. Het zat nog ingepakt. Onder druk van een bijdehand vriendinnetje was ze binnen gaan vragen of het was gevonden. Maar ze heeft nooit geweten wat er in het pakje zat.
Gepubliceerd: 13 april 2006