Wat maakte het voor kinderen nu zo fijn om daar te wonen?
Dat waren de eindeloze speelmogelijkheden en het grote aantal kinderen om mee te spelen.
Onze straat stond aan de rand van de wijk. Verkeer was er nauwelijks. De straat was voor ons, om te steppen en te fietsen, verstoppertje, krijgertje en diefje met verlos te spelen en om te ballen tegen de muur met twee ballen.
Aan de andere kant van de straat het grasveld, waar de jongens voetbalden en we op zomeravonden met alle kinderen standbal speelden, waar we tenten bouwden en dode ratten plechtig begroeven.
Dan de sloot, waar de jongens visten en vlotje vaarden en waar we 's winters, als er ijs lag, konden schaatsen op onze Friese doorlopers, waarvan de veters of te strak, of te los zaten.
Tussen de huizenblokken het speeltuintje met zandbak en klimrekken, waar je ook kon tollen, knikkeren, hinkelen, touwtje- en bokspringen.
Overal buiten de bebouwing velden om te ravotten, kuilen te graven en bloemen te plukken.
Toen ik elf was wilde ik mooie, warme zondagen optimaal benutten.
Daarom stond ik om 6 uur op en ging in mijn zondagse zomerjurk naar de eerste mis. Ik nam de mooiste route, langs de rozenperken van de Burgemeester
Röellstraat. Rond half 8 was ik dan weer thuis, waar de rest van de familie inmiddels ook op was. Steeds meer balkondeuren gingen open en steeds meer kinderen begroetten elkaar. De horizon lag al te glinsteren in het zonlicht en ik wachtte tot mijn moeder het verlossende woord sprak: "Nou, ga dan maar". Een heerlijke dag lag voor me, met aan het eind de ijswagen van Jamin, met zijn plakken verrukkelijk roomijs.
(In de rubriek WEDSTRIJD2006 staan de gepubliceerde verhalen bij elkaar.)