De Sint Jorisgroep

6 Fans
Slotermeer

Nee, helaas beschik ik niet over de eigenschappen die van iemand een geboren leider maken. Bij de padvinderij had men dat vrij snel door.

Ik werd gepromoveerd tot gids van het grijze nest en na korte tijd weer gedegradeerd tot helper van datzelfde grijze nest. Akela Blasse, een buitengewoon pittig meisje zoals ik mij achteraf realiseer, voerde zelf het slecht-nieuws-gesprek.

Een troep welpen bestond uit ‘nesten’. Om ze van elkaar te onderscheiden had elk nest een eigen kleur. Zo had je het rode nest, het blauwe nest, het zwarte nest en dus ook het grijze nest. Tot welk nest een welp behoorde kon je zien aan het opgenaaide vilten driehoekje op het groene welpenshirt. Ieder nest bestond uit een stuk of vijf jongens, geleid door een gids die ondersteuning kreeg van een helper. Ik schrijf dit in de verleden tijd, want ik weet niet of het allemaal nog steeds zo is. Misschien heeft het overkoepelende Scouting Nederland de nesten inmiddels omgedoopt tot Business Units en zijn de gidsen en helpers nu executive managers en non-executive managers geworden. Je weet het nooit, in deze verzakelijkte tijden.

Onze Sint Jorisgroep had als honk een soort garagebox aan het eind van de Descartesstraat. Iedere zaterdagochtend kwamen we hier bijeen in welpenuniform. Eerst was er een ‘vachtenschouw’: een inspectie van de troepen. Er werd gekeken of het uniform in orde was. Hachelijke onderdelen waren de groene kwastjes die met een elastiek aan de sokken zaten. Vrijwel iedere zaterdag was ik ze kwijt. Ook zat mijn das nooit goed. En waar was mijn pet? Hieruit blijkt al dat ik niet geschikt was als gids, want bij een gids is dit alles vanzelfsprekend in orde.

In de zak van de korte manchester broek dienden zich onmisbare attributen te bevinden, waaronder het welpentouwtje. De welp kon daarmee onderweg veel nuttigs doen, zoals knopen oefenen. Geen touwtje paraat, leidde tot vermaningen tijdens de vachtenschouw. Ooit klaagde de vader van een kereltje dat Mark heette bij mijn vader dat mijn touwtje eigenlijk het touwtje van Mark was. Mijn vader reageerde opvallend geduldig. Later gaf hij toe dat hij zich moest bedwingen om niet tegen die andere vader te zeggen: “Hier vent, een dubbeltje. Ga jij maar fijn een nieuw touwtje kopen." De Grote Touwtjesroof was ook al niet bevorderlijk voor mijn imago als gids.

Wat we uitvoerden, zo’n zaterdagochtend weet ik niet meer precies. Er waren sportieve dingen buiten, op het grasveld waar de Descartesstraat grenst aan de Thomas à Kempisstraat. Toen ik laatst ging kijken zag ik dat er nu een wat afstandelijk gebouw staat met een totaal onduidelijke functie. In het welpenhonk zelf kon je knutselen en werden verhalen voorgelezen. Ook was dit de plek voor ceremonieën, zoals het beroemde samen roepen van “Akela wij doen ons best". Op een muur in ons welpenhonk was een enorme muurschildering van het jongetje Mowgli en Baloe de beer bij een kampvuur. Daaronder stond: ‘Houd het brandend’.

Van gids naar helper: zelf vond ik het niet zo’n ramp, erger was het voor mijn vader. Die mocht mij op zaterdagmiddag tijdens de broodmaaltijd graag glunderend aankijken en dan opeens olijk roepen van: Hee gidsie!!! Vooral daarom heb ik nooit de moed gehad het thuis te vertellen. Mijn ouders zijn nu 84 en ze hebben gelukkig geen internet.

Gepubliceerd: 25 mei 2006

Alle rechten voorbehouden

343 keer bekeken

Geen reacties

Voeg je reactie toe