Een vriend van me met z’n vriendin, ik met m’n vriendin: we waren twee ‘stellen’ die in de jaren vijftig nogal eens op een zaterdagmiddag een tientje per M/V op tafel legden. Voor veertig gulden maakte ik dan eten voor ons vieren, voor het hele verdere weekend.
Veertig gulden was niet teveel. Maar ik wist van ‘het kleine slagertje’ dat in de Kinkerstraat een winkel had. Hij had nog goedkope vleessoorten, zoals ik uit m’n jeugd in de crisisjaren dertig veel had gegeten: doorregen varkenslappen, wanglappen, varkenspootjes, uier, vet spek om in de azijn te doen. Op een winters weekend kocht ik er varkenspootjes, want ik wilde erwtensoep maken. En ik koos uier, twee kilo voor haast niets, want ik had bedacht met ragout gevuld brood op tafel te brengen. Erwten had ik: die stonden thuis allang te weken. Maar alle andere benodigde groenten ging ik tegen het eind van de middag halen op de markt van de Ten Katestraat. Die was genoemd naar de dichter en dominee Ten Kate en er was ooit een mooi rijm over hem geschreven.
Zingt nu een cantate
Over J.J.L., ten Kate.
Gedenkt den Heer met snarenspel
Voor Ten Kate J.J.L.
De markt was nu vol lege plekken: het schouder aan schouder lopen van een voortstuwende, volle menigte van winkelenden was al een uurtje voorbij. Sommige kooplieden waren aan het inpakken. In de groentekramen lagen dan de laatste resten groentes, van plan om meteen na sluiting van de markt gezellig verflensend het weekend in te gaan. Daar had een handelaar natuurlijk niks aan, dus hij bood de groentes aan tegen ‘de laogste prijse fan ut heile heilal.’ Nou, en daar kon ik mee doen. Heel goed mee doen.
Uier was voor wie in de keuken stond ( ik dus), eigenlijk wel een beetje een probleem. Je moest hevig geduld oefenen: het duurde twee uur koken voordat de uier behoorlijk gaar was. Een pan vol geduld, dus. Ik vulde de tijd een beetje met het maken van de erwtensoep. Vooral het vel van die varkenspootjes trok me, na gaarkoken, altijd aan, het was wel erg vet, maar in die jaren vijftig was vet nog niet het kwaad zelve. De erwtensoep was voor de volgende dag. Die zou de nacht moeten opstijven in de koude keuken: de lepel zou er rechtop in moeten staan, dan treurden we niet, dan treurden we niet.
Ik wrochtte de ragout. M’n vriend kwam kijken. Hij proefde. Lekker! Ja, maar er ontbreekt nog wat. Wàt dan?
Suiker.
Toen we aan tafel zaten, de eerste hap ragoutgevuld brood doorgeslikt, zei hij: "lekker, zo met suiker". Er zat natuurlijk geen korreltje in.
Ten Kate J.J.L. was allang te dood om nog een erezang voor de ragout te schrijven.
Karel N.L. Grazell
Amsterdams Stadsdeeldichter Zuideramstel