“De straat was voor mij echt mijn gebied, daar was ik na school altijd te vinden. Daar had ik mijn verstopplekjes en kon ik op de brede stoepen spelen. Later, toen de straat geasfalteerd werd (wat nu weer ongedaan gemaakt is), hebben we ook eindeloos gerolschaatst. Auto’s waren er nog nauwelijks.
Bijna beneden ons huis had je ‘Jantje van Alles’, van tante Annie en Chris, een winkel van sinkel die ook een soort ontmoetingspunt was voor de buurt en ook voor mijn moeder. Aan de ene kant wilde ze er niet komen want er werd stevig geroddeld en daar hield ze niet van, aan de andere kant wilde ze daar toch de laatste nieuwtjes uit de buurt horen.
En verder was heel dichtbij de Postjeskade. Zo dichtbij dat mijn vader me op tweehoog m’n schaatsen onderbond als er ijs was. Doorlopers natuurlijk met bandjes. Dat vastbinden moest zorgvuldig gebeuren want anders stond ik binnen drie minuten weer naast m’n schaatsen. Ik ging op de rug van m’n vader over de trap naar beneden, nog steeds op z’n rug over straat, en dan werd ik op het ijs afgezet. M’n moeder kwam er met een stoel achteraan en daar ging ik. De melkboer aan de overkant opende meteen een “koek en zopie” vanuit twee raampjes als er ijs lag.
De straat was niet alleen speelplaats voor de kinderen maar met Bevrijdingsdag werd er ook gedanst door de volwassenen. Tegenover ons woonde Hans Wens, een jongen van een jaar of 19 toen, die elk jaar van alles organiseerde op 5 mei. Er was muziek en overdag waren er wedstrijden en spelletjes. Ik deed mee met hardlopen, zaklopen, koekhappen. Het was hartstikke gezellig en als kinderen keken we er naar uit. ’s Avonds was er dansen op straat. Mijn zuster die ouder was dan ik, deed volop mee.”
Dit verhaal is opgetekend door Kees Bijleveld, vrijwilliger bij het Geheugen van West.