1950 Roosenschoon Hoofddorppleinbuurt
Iedere vrijdagmiddag kwam het draaiorgel de straat in, tot vermaak van de vele op straat spelende kinderen. De orgelmannen waren al wat op leeftijd, maar alles was handwerk. Ze duwden het orgel en draaiden het wiel met de hand, wat toch een bepaalde kunst was, anders ging het orgel jengelen en klonk het vals. Als je arm moe was, moest je met je andere hand over pakken, zonder dat het hoorbaar was. Het orgel werd op z’n plaats gehouden door twee korte houten paaltjes die er aan de voor- en achterkant onder gezet werden.
Eén man draaide het wiel en de anderen haalden het geld op dat door de mensen in papier gewikkeld door de opengeschoven ramen naar beneden gegooid werd, en opgevangen in de petten van de orgelmannen. Met een saluut aan de rand van de pet werd de gulle gever bedankt.
Een enkele keer kwam er een groepje muzikanten, verkleed als Volendammer vissers de buurt in. Het waren voornamelijk koperblazers en een buisklokkeninstallatie, die met een houten hamer bespeeld werd.
Misschien ook wel met een accordeon. Mensen die daar niet van hielden, noemden dat een luizenpletter. Zij vonden dat blijkbaar een te volks instrument.
Heel soms hoorde ik wel eens ’s avonds een eenzaam gezang in de straat. Het was dan meestal al donker en mijn moeder verbood ons om al te opzichtig het gordijn open te schuiven.
Ik ging dan stiekem achter de voordeur op de mat zitten om door de brievenbus naar buiten te kijken, en voelde de koele luchtstroom langs mijn wangen strijken. Onder een lantaarn zag ik dan een wat oudere man in het lichtschijnsel staan. Hij hief een klagelijk lied aan waar geen begin of eind aan te ontdekken was. Soms bracht hij er wat dramatiek in door met fikse uithalen de boel wat te verfraaien. Bij mij wekte het nogal wat droefenis op, om zo je brood te moeten verdienen.
Gepubliceerd: 8 november 2006
Lees hier meer verhalen over de Hoofddorppleinbuurt.