Ik kende alle winkels in mijn buurt
Als het geen weer was om te wandelen, moesten we ons binnenshuis maar vermaken. Op die lange zondagmiddagen las vader ons dikwijls voor. Dat deed hij wel een paar uur lang, terwijl hij een dikke sigaar rookte en mijn moeder zat te breien.
In mijn buurt kende ik elke winkel. Ik heb heel vaak stilgestaan voor de etalage van Reinier Dales in de Clercqstraat en begerig gekeken naar die prachtige gouden vulpennen. En wat had ik niet graag een echt horloge willen hebben Later besefte ik, dat mijn kinderverlangen naar dat onbereikbare mooier was dan het bezit.
Op weg naar school keek ik dikwijls naar de etalage van meubelzaak Drilling, waar moderne huis- en slaapkamerameublementen stonden tentoongesteld. Onze meubels thuis vond ik maar ouderwets.
Bij Sancta Maria bekeek ik die mooie heiligenbeeldjes en die dikke missaals goud-op-snee. Voor het bolwerk van de Incassobank aan de andere kant had ik geen belangstelling. Alleen begreep ik niet, wat er met kasuren bedoeld werd. Ik splitste dat woord in onjuiste lettergrepen: ka-su-ren in plaats van kas-uren. Jarenlang had die bank iets raadselachtigs voor mij.
In mijn jeugd droeg iedere man en vrouw een hoed, behalve de arbeiders. Die droegen een pet. Op weg naar school kwam ik iedere dag langs Meeuwsen, een zaak voor mannenhoeden en Pels Soeurs, een hoedenzaak voor vrouwen. Er waren heel veel hoedenzaken. Bij het Kwakersplein had je Gieskes, weer een dameshoedenzaak. Ik bekeek alle etalages, die ik tegenkwam. Meeuwsen had alle soorten hoeden. De borsalino was een chique deukhoed. Dat “Soeurs” van Pels Soeurs had iets geheimzinnigs. Dat woord was niet uit te spreken, maar aan de dameshoeden in de etalage viel niets vreemds op te merken.
Voor elk artikel een aparte winkel
Ik bekeek zelfs de etalages van sigarenwinkels, al die houten dozen met opengeslagen deksel, vol sigaren, in allerlei dikten en lengten, voorzien van een fleurig bandje en een merknaam Willem II, Karel I en Elisabeth Bas. Op de doos stond een prijskaartje: twee cent of drie cent. Ik vond die sigaren spotgoedkoop. Ik dacht, dat de hele doos twee of drie cent kostte. Logisch toch! Er stond niet bij vermeld: “per stuk”.
In die tijd was er nog plaats voor een kleine winkelier: een melkboer, een kruidenier, een drogist, een bakker, een schoenmaker, een fietsenstalling, allemaal kleine winkeltjes in de Elisabeth Wolffstraat. Bij kruidenier Sallehart moest ik soms lang wachten voor een ons gesneden kaas. De klanten kochten niet veel artikelen, maar bijna alle artikelen waren onverpakt en moesten dus afgewogen worden. Zelfs de suiker lag in een grote baai ergens in een hoek. Het assortiment was niet groot: peulvruchten, suiker, zout, boter, kaas, koffie, thee en dergelijke. De branchevervaging bestond nog niet. Voor bijna elk artikel had je een aparte winkel. Bij schoenmaker Straatman lagen de schoenen, voorzien van nieuwe leren zolen en hakken, hoog voor het etalageraam opgestapeld. Nieuwe schoenen kocht mijn vader bij oud-klasgenoot Leemans in de Kinkerstraat. De hielen waren stug en hard en bezorgden me blaren. Rubberzolen bestonden er volgens mij nog niet, wel spekzolen. Die werden alleen gebruikt voor sandalen, In een paar weken tijd waren de leren zolen versleten. Onze schoenen werden meerdere malen verzoold, voor ze versleten of te klein waren geworden.
Bij bakker Rinkel haalden we brood, altijd wit pannebrood. Een heel wit kostte elf cent. Dat kreeg je onverpakt mee. Voor de oorlog heb ik nooit bruin brood gegeten. Ik weet niet eens of je dat wel kon krijgen.
De verpakking van etenswaren was minimaal. Voor groente ging mijn moeder naar de markt in de Ten Katestraat. Die werd verpakt in oude kranten. Fruit was een luxe artikel, ik zal wel eens een appel of peer hebben gekregen, maar ik kan het niet meer herinneren. Moeder kocht wel aardbeien, heerlijk op de boterham met veel suiker.
Veel leveranciers kwamen aan de deur
Alle winkels, die voorzagen in onze dagelijkse levensbehoefte, lagen op een paar minuten afstand van ons huis. Moeder hoefde nooit te zeulen met een zware boodschappentas. Bovendien kwamen er veel leveranciers aan de deur: de melkboer, de aardappelman, de visboer, de kolenboer, de petroleumman, de schillenboer, de voddenman en ik weet niet wie nog meer.
Inderdaad, de service was groot. De melkboer kwam elke dag de trap op tot bij de voordeur. Met een maatemmertje hevelde hij uit een bus een liter melk in de melkpan van mijn moeder. Die melk kon je zo niet drinken. Die moest eerst gekookt worden. En dan kwamen er dikke vellen boven drijven, ik lustte die melk niet en walgde van de vellen.
Elke vrijdag kwam de visboer. Ik zie nog de levende aal in een pan bewegen. De visboer had hun kop half doorgesneden, maar ze bewogen nog. Dat was pas verse vis. Vrijdags mochten we van de kerk geen vlees eten. Zelfs het gebruik van jus uit vlees was verboden. Dus aten we gestoofde aal of stokvis met botersaus.
Klik hier voor een overzicht van alle delen in deze reeks.