Winkels en huizen kijken
Een stad als Amsterdam bood veel mogelijkheden. Al op jonge leeftijd gingen we met vader en moeder in de Kalverstraat winkels kijken. “Merkelbach”! Die naam alleen al had een bijzondere klank. Daar keken we onze ogen uit naar die prachtige modeltreinen van “Märklin”, exacte miniaturen van stoomlocomotieven en treinwagons. Bij cafetaria Rutecks kregen we een glaasje limonade. En als het warm weer was, een ijsje van de VAMI. We zijn een keer met een paar jongens in de Bijenkorf geweest. Daar mocht je zomaar in zonder iets te hoeven kopen. Roltrappen waren er nog niet, maar wel een lift met een liftboy in livrei.
Vooral de oude grachtenhuizen met hun monumentale trappen oefenden een grote aantrekkingskracht uit. Het was een sport om al die trappen te beklimmen en je over de leuning naar beneden te laten zakken. Hoe hoger het bordes, des te gewaagder was de sprong naar beneden.
Het paleis op de Dam heb ik eigenlijk nooit mooi gevonden. Het zag er zo streng uit en ontoegankelijk uit. Dat heb ik toen niet zo beseft, maar wel gevoeld. Het Begijnhof en die nauwe bochtige steegjes vond ik veel mooier.
De Jordaan en de Jodenbuurt lieten we links liggen
Toch kende ik als jongen de vooroorlogse binnenstad maar heel oppervlakkig. We zijn heel wat keren over de Rozengracht naar de binnenstad gelopen of gereden met de autoped. Maar nooit is het in ons opgekomen om de Jordaan eens te bekijken. Die kleurige stadswijk lieten we gewoon links liggen. Ik moet op een of andere manier geweten hebben, dat de Jordaan een slechte naam had. Bij mijn weten hebben mijn ouders er nooit met een woord over gerept. Wat waren we als kinderen toch bevooroordeeld!
En hetzelfde gold voor de Jodenbuurt. We kwamen wel in de Sarphatistraat, op de Amstel en de Plantage Middenlaan, maar nooit de in de Jodenbuurt. Misschien was het toch vanwege die voddenkoopmannen, die daar woonden. Kinderangst en taboes.
Zuid was deftig en rijk
Aan de andere kant van het Vondelpark en achter het Rijksmuseum lag het rijke Zuid. Daar woonden rijke mensen in villa’s en deftige woonhuizen met een erker en drie ramen ernaast. Daar waren de straten breed en verfraaid met groen en bloemperken. Daar stond de wolkenkrabber, veertien verdiepingen hoog, een bezienswaardigheid van de eerste orde. Als ik mijn vader over een klant in Zuid hoorde praten, dacht ik: “O, dat is vast een rijke man”. Het uiterlijk van onze buurt en dat van de Churchilllaan en Rooseveltlaan, de vroegere Noordelijke en Zuidelijke Amstellaan, drukte het standsverschil scherp uit.
Wandelen rondom Amsterdam
Als ik het eerlijk mag zeggen, heb ik meer van de vrije natuur rondom Amsterdam genoten dan van de stad zelf. En ongetwijfeld is mijn vader ons voorbeeld geweest. Al op jonge leeftijd nam hij ons mee op een wandeling langs de Kalfjeslaan tot de uitspanning “Het Kaltje” aan de Amstel.
Een andere keer zijn we met hem langs het jaagpad naar Sloten gewandeld en via de Sloterweg weer naar Amsterdam teruggelopen.
Ondanks dat mijn vader altijd pijn in zijn benen had, hebben we lange wandelingen met hem gemaakt. We zijn een keer met de pont over het IJ gevaren en naar Buiksloot gewandeld.
Mijn broer en ik kregen al gauw de smaak te pakken van het wandelen in de vrije natuur. Voor mij was die landelijke omgeving met wilde bloemen en slootjes en die hoge bomen met een vage horizon een openbaring. Met een pakje boterhammen en een dubbeltje op zak voor een glaasje ranja volgden we vaders voorbeeld en maakten we, met of zonder vriendjes, lange wandelingen buiten Amsterdam.
In het begin maakten we dezelfde tochten als die met vader. Zonder hem was het toch al heel wat avontuurlijker, vooral, toen we onze wandelingen uitbreidden buiten de bekende routes. Achter het Olympisch stadion en de Amstelkade hield de stad op. En het Amsterdamse Bos – in die dagen heette dat nog het Bosplan – was niet groter dan de roeibaan. Achter het Surinameplein stonden nog enkele huizenblokken en dan was je op het platteland. Langs slootjes groeiden wilde bloemen, die ik nog nooit gezien had. We plukten vaak een bos van die mooie bloemen, maar de meeste waren al verlept, voor we thuis waren. Vooral de paardenbloemen zagen er zielig uit en verhuisden meteen naar de vuilnisbak. Op onze tochten zijn we oogverblindende bloemenweiden tegengekomen, die ik later nooit meer gezien heb. De mooiste wandeling, die ik me kan herinneren, was een tocht langs de Amstel tot Ouderkerk. De weidsheid van het landschap en die onbekende verten hebben me altijd aangetrokken.
Klik hier voor een overzicht van alle delen in deze reeks.