Het is muisstil in het lokaal van de 2e klas van de openbare lagere school, de "van Hogendorpschool."
Het is bijna tijd. We zijn volop bezig zijn met het schrijven van de zinnen die de juf op het schoolbord heeft gezet.
Ik niet. Ik zit een beetje dromerig voor mij uit te staren en zit ik te bedenken wat ik vanmiddag zal gaan doen.
Het is woensdag en dan zijn we 's middags vrij.
Ik zou naar de Maggi fabriek kunnen gaan. Daarnaast is de blikfabriek. Laatst vonden we daar zoveel van die ronde blikkies. Daar kun je leuke spelletjes mee doen.
Of zal ik naar Boer Sjors gaan. Ach nee, het water is nog veel te koud.
Jammer dat Wiebe van Brienen met z'n moeder mee moet, anders zouden we verder kunnen werken aan de kano.
Daar zijn we een paar weken geleden mee begonnen. We vonden een grote boomstam langs de Haarlemmerweg en die zijn we aan het uithollen met onze speelgoed houtzagen.
Het schiet niet echt op, maar we hebben het schors er al af. Als hij straks is uitgehold, rollen we hem de Haarlemmervaart in.
Buiten hoor ik kinderen klepperen. Moeten ze niet naar school?
Klepperen doen ze met twee houten plankjes tussen de vingers en door de hand snel heen en weer te bewegen gaan de houtjes tegen elkaar tikken en dat maakt een klepperend geluid.
Er is zelfs een liedje op gemaakt. Klepperde-klepperde-klepklepklep, Klepperde-klepperde-klepklepklep, 'k ben zo blij dat ik, ben zo blij dat ik, ben zo blij dat ik ze he-heb.
Klepperen doen we ook op een andere manier. Met een wasknijper van moeder maken we een stuk karton vast op de steun van het spatbord van onze fiets, met het karton tussen de spaken. Als je gaat rijden, kleppert dat zo lekker.
Wat ook leuk is; een blikken bus op je bagagedrager, met een stuk sisaltouw eraan vast, rond je achteras geslagen en nat gemaakt met petroleum. Dat maakt lekker lawaai. Hoe strakker het touw wordt aangespannen, hoe hoger het geluid. Je gilt dan door de straat, tot ongenoegen van de bewoners.
Gaat menig raam open, waarna kwaad kijkende koppen tevoorschijn komen. Kattenkwaad noemen ze dat.
Baldadig zijn we wel, maar vernielen doen we niets. Lawaai maken, dat is leuk. Vooral met Luilak. Dan mag het, zeggen ze, maar lang niet iedereen is er blij mee. Ook fikkie steken mag niet, maar we doen het wel. Vooral met hartjesdag.
De mensen gooien dan allerlei rommel uit het raam dat brandbaar is en wij verzamelen dat op de kruising van de van Beuningenstraat en de van der Duinstraat.
's Avonds gaat de fik erin.
Met mijn negen jaar ben ik wel een van de jongste kinderen die daaraan meedoen. Dat geldt ook voor de straatgevechten, die we regelmatig houden. De ene straat tegen de andere.
"Martin, je zit weer te dromen, schrijven jongen!" Ik schrik op uit mijn dagdromen. "Ik eh………."
Ik had al in de 4e klas kunnen zitten, maar ik ben twee jaar blijven zitten omdat het leren mij niet zo goed afgaat.
Engelse ziekte is daar de oorzaak van.
Ik doe de tweede klas nu voor de tweede keer en nu is het een stuk makkelijker. Ik denk wel dat ik over ga naar de derde. Wat zal mijn vader trots op me zijn. De juf zegt dat ik goed vooruit ben gegaan. Alleen, zo zegt ze, moet ik wat beter opletten. Ik ben een dromer, zegt ze.
Schuin achter mij staat een enorme zwarte kolenkachel die niet brandt en daarnaast de kratten met lege melkflesjes.
We krijgen onze dagelijkse portie in halve liter flesjes met zo'n dop van dik zilverpapier en deze flesjes worden met een rietje leeggedronken. Men is van mening dat veel kinderen vitaminen en mineralen tekort komen. Melk, zo weet men te vertellen, is een onmisbare schakel in de voedselketen. Melk heeft elk kind immers hard nodig. Vanmorgen zijn we met z'n allen naar het badhuis in de Zaanstraat geweest. Ook zoiets dat gezien word als een bittere noodzaak. Immers, niet iedereen heeft thuis de mogelijkheid om zich fatsoenlijk te wassen.
Bij ons thuis is dat tenminste een heel gedoe.
Toen mijn zus Joke en ik klein waren werden we op het aanrecht gezet met onze voeten in de wasbak.
Tegenwoordig gaan we in de tobbe op de keukenvloer.
Het is elke week een behoorlijke tippel naar het badhuis.
Om de drukte te vermijden lopen we doorgaans met de hele groep, via de brug bij de Gasfabriek door het Westerpark.
Bij de uitgang van het park staat een gebouwtje dat dienst doet als eerste hulppost. Van daaruit lopen we onder de spoorbrug door, de Spaarndammerbuurt in.
Ik schrijf nog even vlug een paar zinnen op, voordat de juf me weer aanspoort. Eigenlijk vind ik er niets aan, de school. Nog twee maanden en dan hebben we vakantie.
Een paar jaar geleden mocht ik naar de Siva club, maar daar vond ik niets aan. Met z'n allen naar Bosplan is wel leuk natuurlijk. Daar ga ik met mijn ouders ook wel eens naar toe. Maar nog liever speel ik met mijn vriendjes. Bij de Siva club ken ik niemand. Gelukkig hoef ik ook dit jaar niet weer.
Op aangeven van de juf bergen wij onze schriften en potloden op en gaan naast de banken staan, wachtend op het sein dat wij naar huis mogen.
Om twaalf uur precies verlaten wij het klaslokaal en pakken onze jassen. Met z'n allen stormen we de gang door en de trap af en in een oogwenk staan we buiten. Met Gerrie de Beer spreek ik af dat we vanmiddag de stad in gaan.
Ik woon dicht bij school, net als de meeste van mij klasgenoten.
Langs de bakker linksom een stukje van der Duinstraat door en de eerstvolgende hoek wederom linksaf, de van Beuningenstraat in. Dit is de straat waar ik ben geboren, op nummer 30 twee hoog voor. Ik druk op één van de zes beldrukkers naast de deur, die waar de naam van mijn vader bij staat. J.E. ISRAEL.
De deur gaat open als mijn moeder aan het touw trekt, waarna zij roept; "Wie is daar?" Ik antwoord dat ik het ben en ik bestijg de twee houten trappen naar boven. Mijn moeder heeft de toegangsdeur naar de woning open gelaten, zodat ik zo naar binnen kan. "Schoenen uit!" roept moeder, alsof ik dat al niet weet. Ik trek mijn pantoffels aan en schuif meteen aan tafel. Ik rammel van de honger. Bovendien heb ik haast.
Ik heb met Gerrie de Beer afgesproken naar de stad te gaan.
Het is immers woensdag en dat betekent een vrije middag.
Haastig prop ik een tweetal boterhammen met kaas naar binnen. Ik ben net klaar met eten, als tante Piet, onze bovenbuurvrouw roept; "Matje, wil je effe een boodschap voor me doen?" Hé, net nou ik haast heb.
Ik loop naar de deur, open hem en roep; "Ik kom eran!"
Ik bestijg de trap naar de derde etage en tante Piet duwt me een portemonnee in mij handen met daarin wat klein geld en een boodschappenbriefje. Ik hoef eigenlijk niet naar het briefje te kijken, want ik weet al wat er op staat.
Toch kijk in onderweg even in de portemonnee en lees het briefje. Zie je wel, lodaline, een zakkie blauw en sunlight zeep.
Die Tante Piet doet de hele dag niets dan wassen. Ik denk dat ze daarmee geld verdiend. Hoewel zij in mijn ogen een oude vrouw is, kan het ook zijn dat zij niet echt oud is en ik weet bijna zeker dat ze nog niet van Drees trekt. Ze heeft weliswaar een kostganger in huis, maar daar kan ze tenslotte ook niet van leven.
Het is gelukkig niet druk in de winkel van Theo Lor aan het van Hogendorpplein en binnen een kwartiertje ben ik terug met de boodschappen. Ik krijg van tante Piet een dubbeltje voor de moeite en ook het plastic speelgoedje dat uit de fles lodaline komt van de vorige keer. Elke fles bevat een leuk, klein stukje speelgoed. Dat is altijd voor mij.
"Mam, ik ben weg hoor". "Op tijd thuis weze hoor!" roept ze me achterna. Dat betekent thuis zijn voor zes uur.
Daarvoor moet mijn moeder eerst de krant rondbrengen.
Ze heeft een krantenwijk van "Het Nieuws van de Dag."
Bovendien komt rond die tijd ook mijn vader thuis.
Die werkt bij Jonker aan het Bickersplein. Ik storm de trap af en smijt de deur achter me dicht. Gerrie staat buiten al te wachten.
"Ik heb boodschappe gedaan voor tante Piet en een duppie gekrege voor de moeite."
"Fijn!" antwoord Gerrie. "Kenne we snoepies kope."
"Niks snoepies. Ik heb andere planne!"
"Ik heb een mooie bulldozer gezien in die speelgoedwinkel in de van Limburg Stierumstraat".
"Hij kost een bom duite, dus dat wordt lang spare." "Acht en een halve gulde kostie."
"Hoeveel hebbie al?" vraagt Gerrie.
"Een duppie!" antwoord ik enthousiast, maar meteen al zie ik de onmogelijkheid in om het hele bedrag bij elkaar te krijgen.
We gaan op pad, langs de verenfabriek in onze straat en als we het snoepwinkeltje verderop passeren, brandt het dubbeltje reeds in mijn zak. Toch loop ik kranig door, denkend aan die prachtige auto. Het is een bulldozer van Dinky Toys. Een rooie.
We slaan de hoek om, de Haarlemmerweg op, richting Nassauplein. Druk babbelend bereiken we al snel het Haarlemmerplein en drinken water uit het fonteintje bij de taxistandplaats. Ik werp een blik richting de woning waar oma Israël woont, boven de ijscowinkel.
Het Haarlemmerplein is voor ons altijd een aantrekkelijke plaats. Daar heb je de paardenstallen en spelen rond de Haarlemmerpoort (Willemspoort), waar een politiebureau is gevestigd, is ook leuk.
Als we de Haarlemmerdijk in lopen, kijk ik eventjes bij bioscoop Hollandia wat voor film er zondag komt. Misschien, als we niet op visite gaan bij de grootouders, mag ik wel naar de bioscoop.
Ze draaien daar elke zondagmiddag een film voor de jeugd en dat kost dan slechts vijf-en-dertig cent. Meestal draaien ze cowboyfilms van favoriete sterren als Roy Rogers of Gene Autry. Na afloop spelen we dan de film na rond de Willemspoort op het Haarlemmerplein.
In de Haarlemmerdijk en Haarlemmer-straat zijn veel woningen met een kelder. Dit is te zien aan een rooster op de stoep tegen het huis. Meestal is het mogelijk zo'n rooster weg te halen, al valt dat niet altijd mee voor een negen jarige.
Een meter onder zo'n rooster ligt meestal een hoop troep, dat erin is gewaaid. Ook rolt er wel eens geld in zo'n gat.
Daar is het ons om te doen. Met een beetje geluk vinden we op die manier een paar dubbeltjes bij elkaar. Munten, groter dan een kwartje vinden we nooit. Ik denk dat, wanneer iemand een gulden laat vallen en die rolt in zo'n rooster, hij zeker moeite doet om hem eruit te vissen. Immers, een gulden is een hoop geld. We doen het om beurten. Wie erin kruipt, mag hebben wat hij vindt. We vinden bij elkaar 65 cent. Gerrie 35 en ik 30. Wat we ook regelmatig vinden, zijn sigarenbandjes. Die spaar ik. Wat we ook sparen, zijn sigarettendoosjes. In die tijd worden, buiten tabak, bijna uitsluitend Engelse sigaretten gerookt. De doosjes worden door ons gesloopt. De voor- en achterzijde bewaren we.
Ze worden gehalveerd en daar doen we een spelletje mee.
Ieder heeft een stapeltje in handen met de beeltenis naar onderen. Om beurten wordt er eentje op een stapeltje gelegd. Wanneer iemand een soort neer legt op een exemplaar van hetzelfde soort, dan mag hij de hele stapel hebben.
Na een kwartiertje lopen naderen we het centrum en via de Nieuwedijk bereiken we de Dam. Daar blijven we een poosje hangen voor de poppenkast, die daar elke woensdagmiddag te zien is. Het zijn altijd Jan Klaasen en Katrijn die de show stelen en menig kind boeien met hun avonturen. Wij kennen die avonturen natuurlijk al, Ze spelen vaak dezelfde verhalen, maar toch is het altijd leuk om een poosje te blijven kijken.
De man achter de kast doet het zo ontzettend leuk, dat het elke keer weer de moeite waard is.
We vervolgen onze weg door de Kalverstraat.
In het begin van de straat, aan de rechterkant is een modeltreinen winkel. We kunnen het niet nalaten om enkele minuten onze neuzen tegen de winkelruit te drukken. Voor een kind zijn modeltreinen altijd boeiend. Een ongrijpbaar iets voor kinderen als wij. Naast het feit dat een modelspoorweg ontzettend veel geld kost, vraagt deze ook veel ruimte, en dat hebben we thuis niet. We wonen in een zogenaamde halve woning en die bestaat slechts uit een kamer van zestien vierkante meter, een alkoof van acht vierkante meter en een keuken van 12 vierkante meter, inclusief het toilet, dat zich eveneens in die keuken bevindt. In de keuken wordt gewassen, gegeten, gebaad en er wordt eten bereid.
Onder het aanrecht, achter een gordijntje is een gasmeter, waarin regelmatig gasmuntjes worden gestopt. Deze zijn te koop bij de drogisterij aan het van Hogendorpplein.
In de huiskamer wordt alleen gezeten, naar de radio geluisterd en geslapen door mijn ouders. Daartoe hebben zij een opklapbed tegen de muur met daarboven een boord en ervoor een gordijn. Er bevinden zich twee ramen in de huiskamer en eentje in de keuken. Die ramen zijn naar boven toe openschuifbaar en meten elk ongeveer 1 bij 1,5 meter.
In de zomer zijn de ramen vaak open. Mijn moeder hangt vaak een wasrekje buiten. Grote wassen gaan naar zolder, waar ieder z'n waslijn heeft. Het raam wordt ook geopend voor leveranciers. Daartoe laat mijn moeder een mandje aan een touw zakken, waar ze geld in doet voor de boodschap die metzelfde mandje wordt binnengehaald. Dat scheelt een hoop traplopen.
In de huiskamer bevinden zich verder een door mijn vader zelf vervaardigd dressoir, een eethoek, die alleen voor de maaltijd wordt gebruikt bij bijzondere gelegenheden, zoals indien er gasten komen, een tweetal crapauds , een derde luie stoel en een zwarte ronde rooktafel met chroomstalen rand. Verder een kolenhaard en een grote lijst met een pasteltekening erboven.
Op de vloer ligt een tapijt op zeil met een teerrug.
In het alkoof, een ruimte die van de huiskamer gescheiden wordt door een gordijn, slapen mijn zus Joke en ik in een stapelbed en mijn zusje Elly van 1,5 jaar in een ledikantje.
We bezoeken een paar warenhuizen, waar natuurlijk de speelgoedafdelingen onze voorkeur geniet, trekken we huiswaarts. We lopen nu een andere route dan op de heenweg. We lopen vanaf de Dam via de Damrak richting Centraal Station. We lopen via de ingang van het station naar de achterzijde, waar de ponten varen. Daar gaan we wel eens mee naar de overkant. Maar dan alleen maar voor het varen, want aan de overkant valt niets te beleven. Vandaag besluiten we niet te gaan varen. We bereiken na een poosje de Haarlemmer Houttuinen. Deze loopt parallel aan de route van de heenweg.
Via het Haarlemmerplein en het Nassauplein komen we terug in de Staatsliedenbuurt, waar we wonen. Het is nog vroeg. Horloges hebben we niet. We vroegen zojuist aan een voorbijganger naar de tijd en het bleek nog maar vier uur.
We besluiten via het Westerpark te lopen. We hebben een aantal sigarettendoosjes gevonden en in delen gescheurd.
Het zilverpapier hebben we bewaard. In het Westerpark leeft Gerrit de kraai en die is gek op zilverpapier.
De kraai is er echter niet en we leggen het zilverpapier onder de boom waar Gerrit meestal vertoeft.
Een stukje verder zwemmen de eenden in een vijver. Daar vang ik regelmatig watervlooien voor het aquarium van ome Harry. Daar wordt ik altijd voor beloond met snoep.
We verlaten het park en lopen naar het van Limburg Stierumplein, waar we een paar gevonden spijkers op de tramrails leggen. Het duurt een poosje eer tram lijn 10 komt en we neuzen rond bij De Gruyter om te zien wat het snoepje van de week is. In de verte horen we de tram komen en we haasten ons naar de rails. Tjonge, wat een knallen geeft dat als de tram erover heen walst. Het resultaat is een paar platte spijkers, die we eerst nog een poosje laten liggen, omdat ze gloeiend heet zijn. Als we ze van de rails gepulkt hebben, stoppen we ze in onze zakken. We hebben er in feite helemaal niets aan, maar we vinden het gewoon leuk.
Soms doen we het met een cent. Die wordt dan nog platter dan hij al was en zo groot als een stuiver. Ook daar doen we niets meer mee, maar het is wel leuk natuurlijk.
Via de van Limburg Stierumstraat lopen we over de Wittekade naar huis. We lopen langs de walkant en kijken in het water, speurend naar vissen. Buiten een enkele paling zien we ook veel stekelbaarsjes. We besluiten morgen stekelbaarsjes te gaan vangen. Morgen na schooltijd.
We besluiten nog een poosje in de straat te gaan spelen. Het is nog geen etenstijd. Een aantal straatgenoten doen met ons mee. Wiebe van Brienen en zijn zusje Truusje, Arie Blikkenhorst, Arie v.d.Pijl, Wim IJzerbrand, Greetje en Rietje van de overkant en nog enkele anderen.
Oh, ik heb wel meer vrienden hoor. Jan Mozes bijvoorbeeld, maar die ie iets ouder dan ik en ook Henny van Soest is
een goeie vriend van me. Hij woont aan de Haarlemmerweg.
We spelen krijgertje, schuilhokje en de maan is rond.
Andere keren spelen we ook wel Dievie met verlos, Blindemannetje en pinkelen. Soms doen we de meisjes een plezier en doen we met hen mee aan echte meidenspellen als hinkelen en touwtje springen. Ook tollen en knikkeren wordt veel gedaan.
De tijd vliegt en na een poosje wordt de een na de ander binnengeroepen om te gaan eten.
Ook ik wordt thuis verwacht, getuige de roep van mijn moeder.
"Wat ete we?" vraag ik. "Hutspot met klapstuk", zo luidt het antwoord. "Lekker!" En tegen mijn zus Joke; "Zondag draait een film van Roy Rogers in Hollandia."
"Magge we der naar toe, mam?" "Nee", antwoord moeder, "zondagmiddag gaan we naar de President Brandtstraat, naar opa."
"Oh, jammer. Kenne we niet volgende week naar opa?"
"Niks daarvan, we gaan zondag naar opa. Daar benne we al drie weke niet meer geweest." Verder aandringen heeft geen zin. Op visite bij opa is anders ook best leuk.
Opa heeft konijnenhokken in de tuin en het is altijd leuk om wormen te zoeken in de rulle grond.
Even later komt ook mijn vader thuis. Hij sjokt de trap op met zijn fiets op zijn schouder. De fietsen staan op zolder. Vier trappen hoog. Ik benijd hem niet. Als we een keer met z'n allen op de fiets weggaan, is het nog veel erger voor hem.
Dan moet hij vier fietsen van boven naar beneden en later weer van beneden naar boven sjouwen.
Veel mensen in de buurt laten hun fiets buiten staan, maar dat vindt mijn vader geen goed idee. Fietsen die in weer en wind buiten staan vragen veel meer onderhoud. En als je vijf en een halve dag per week werkt, dan is je vrije tijd kostbaar, zegt mijn vader. Niet dat hij een hekel aan werken heeft, verre van dat. Hij is heel veel op zolder bezig.
Daar heeft hij een werkbank en heel veel gereedschap, waar ik niet aan mag komen. Veel te gevaarlijk voor kleine jongens, zegt mijn vader en vaders hebben altijd gelijk.
Omdat mijn vader veel knutselt (vooral met hout) en wij op het trappenhuis het grootste gezin zijn, hebben we in overleg met de buren het grootste deel van de zolder in gebruik.
De meeste buren gebruiken de zolder uitsluitend voor het drogen van wasgoed en voor opslag, waaronder de kolenvoorraad. Wanneer iemand een kolenvoorraad binnenkrijgt, dan waarschuwt deze de buren, opdat ze op dat moment geen was ophangen.
Vermoeid stap mijn vader binnen, kust mijn moeder en strijkt Joke en mij over onze bol. Elly krijgt een knuffel, waarna hij op zijn stoel in de keuken neerploft. Wij volgen zijn voorbeeld en moeder schept het eten op. Onder het eten wordt niet gepraat. Althans, niet door de kinderen. Als we klaar zijn met eten, vraag ik; "Mag ik nog een poosje naar buiten?"
"Nee", zegt moeder, "het is zo donker." "Je mag nog effe binne spele. Na de afwas ga ik je wasse en dan ken je naar bed. Morge mot je weer naar school."
En ook moeders hebben altijd gelijk, al zijn we het daar niet altijd mee eens.
Mijn ouders zijn niet echt streng. Ik mag een hoop, maar niet alles. Ik krijg ook wel eens op m'n ……….. Zoals gisteren.
Ik was met Greetje en Rietje van de overkant doktertje aan het spelen, onderaan de trap bij de buitedeur.
Ik was de dokter. Luciferhoutjes waren mijn instrumenten en die prikte ik in gaatjes, die je normaal niet ziet.
Plotseling kwam mijn vader thuis en betrapte ons. Hij was niet blij.
De radio staat aan en er klinkt een gezellig muziekje.
Een nieuw nummer van de een of andere Utrechtse zanger.
Hij zingt " 't Benne krenge van dinge" over een koffer vol apperatjies. Dat is weer eens iets anders dan Johnny Jordaan en Tante Leen of de Zevenling van tante Loes.
Soms is er ook wel eens een hoorspel op de radio. Een paar zijn speciaal bestemd voor kinderen, zoals "Ernst Jan en Snabbeltje" en "Paulus de Boskabouter." Later op de avond zijn er alleen maar programma's voor de grote mensen, maar omdat er slechts een gordijn hangt tussen de huiskamer en de alkoof horen wij die programma's ook vaak.
Tenminste, als we wakker liggen. En voor sommige programma's blijf je gewoon wakker. Populaire programma's zijn: "Sprong in het heelal", "Paul Vlaanderen", "Het hang aan de muur en 't tikt", "De Bonte Dinsdagavondtrein", "Negen heit de klok", "Tierelantijnen" en "De Showboot."
Buiten klinkt de stem van een handelaar; "Uitjes in de wijnazijn, komkommer een cent maar!" Het is de zuurwagen.
Bij ons in de straat woont ook een groentehandelaar, ome Manus heet hij en die heeft soms overrijpe bananen.
Met luide stem maakt hij dit kenbaar en mijn moeder koopt er wel eens bij hem. Lekker op brood.
Rond half acht is het kinderbedtijd, zoals mijn vader dat noemt en wij dienen te gaan slapen. Als we protesteren, en dat doen we immers altijd, dan zegt hij dikwijls: "Rangkoetsjee daar gaatie" Wat het betekent, weet ik niet, maar het helpt wel.
Mijn vader heeft wel vaker rare uitdrukkingen, waar we niks van snappen. Vooral als hij te diep in het glaasje heeft gekeken. Nou gebeurt dat niet zo vaak hoor. Jullie moeten niet denken dat mijn vader een alcoholist is. Verre van dat. Trouwens, dat is toch onbetaalbaar, al die drank, of wel soms?
Bij ons thuis komt de fles alleen op tafel bij feestjes. De lege flessen worden dan onder de keukentafel gezet en wij drinken dan de restjes op. Bij feestjes hebben we ook gebak. Alleen bij feestjes hoor. Veel te duur.
Zoals ik al zei; soms zegt vader rare dingen. Russisch is dat, zo zegt men. Zoiets als "Jepajjemay" of zo. Dat zegt hij ook als hij zich pijn doet op zolder. Slaat hij zeker op z'n duim of zo.
Mijn ouders hebben vaak gekke uit-drukkingen, zoals geen Haarlemmerdijkies (geen streken uithalen), uit eten op de stoep bij Heck (Heck's geldt als de goedkoopste eetgelegenheid in Amsterdam), aan mijn lijf geen polonaise (daar moet ik niets van hebben), voor Pampus liggen (uitgeteld zijn) en het is Naatje (lijkt nergens op).
Mijn moeder is altijd druk bezig met haar huishouden. Eten koken duurt bij haar nogal lang en dan mag niemand in de keuken komen. Niet dat ze sacherijnig is of zo. Maar dan kan ze niemand om zich heen velen. Daarbij zingt ze veel. Operetteliedjes, maar vooral smartlappen.
Ook op feestjes wordt haar wel eens gevraagd te zingen. Och, ze heeft geen onaardige stem hoor, maar ik geneer me soms wel. Het zijn altijd dezelfde liedjes. De teksten kan ik wel dromen. Ze speelt ook mandoline op een banjo. Mijn vader trouwens ook. Mijn vader is een hele goeie muzikant, want hij speelt in twee bandjes. Met een paar omes vormt hij de familieband de "Nijoheja's" Hierin speelt mijn vader de banjo.
Ze oefenen om beurten bij elkaar. De vrouwen gaan dan mee.
Mijn vader speelt ook in de "Jonkerboys", een band van de fabriek waar hij werkt. Daarin speelt hij de Stringbas. Vroeger speelde hij saxofoon, maar sinds kort heeft hij een kunstgebit en dat blaast niet zo makkelijk, zegt hij.
Als er bij ons iemand jarig is, worden er planken over de stoelen gelegd om meer zitruimte te creëren. Er komt dan gebak op tafel en alcoholische dranken. Mijn tantes zijn gek op likeurtjes. Hoe meer ze op hebben, des te gezelliger wordt het. Er wordt veel gezongen.
Terwijl vader en moeder naar de radio luisteren, de familie Doorsnee of zo iets, lig ik wat te babbelen met Jan Mozes, onze buurjongen die de achterzijde van de etage bewoond met zijn ouders. Slechts een plaat hardboard of zoiets scheidt hun woning van de onze. Na een half uurtje komt ook Joke in bed. Ik slaap boven en zij onder. We praten nog een poosje over van alles en nog wat. Na een poosje verschijnt vader in de alkoof om te zeggen dat hij vindt dat het tijd wordt dat we gaan slapen. Ik droom van mijn rode bulldozer. Ik heb al 40 cent. Gerrie heeft vanmiddag al zijn geld opgemaakt aan snoep. Moet hij weten. Ik spaar, maar 8,5 gulden is wel een hoop geld.
Auteur: Martin Israël
Ingezonden reactie van 15 april 2008 en gepubliceerd als verhaal op 22 juli 2008.
Terug naar Reacties op 'Duivenstront' of naar Duivenstront 1 en Duivenstront 2