Ingeklemde buurt
Het is een brede gracht, met aan beide zijden wegen en een trottoir, waardoor het in niets lijkt op de grachten in de binnenstad. De huizen, per blok uniform maar onderling verschillend, zijn kennelijk voor arbeiders bedoeld. Zoals deze in de jaren dertig werden gebouwd. De woningen waren redelijk gelijk, maar woonde je aan de gracht dan was je, voor je gevoel, toch net iets meer dan de bewoners die in de zijstraten woonden. Daar kijkt men zonder moeite bij elkaar op tafel. Tenminste, wanneer de glasgordijnen er niet voor zitten. In deze straten, de Gerard Callenburgstraat, Joris van Andringasraat, Jan de Haenstraat, die worden onderbroken door de Tjerk Hiddes de Vriesstraat, heb ik heel wat voetstappen gezet. In mijn jeugd werd er voornamelijk gelopen. Een fiets kon er pas af toen ik een jaar of twaalf was en kaartjes voor het openbaarvervoer werden door mijn ouders zuinig ingekocht. De Willem de Zwijgerlaan aan de ene kant en de Admiraal de Ruyterweg aan de andere klemden de buurt, liefdevol tussen zich in, dit is het Amsterdam waar ik ben opgegroeid.
Vuil
Bootjes kwamen zelden in de gracht, want die liep dood. Het meest kwamen ze van de stadsreiniging, want tegen het doodlopende eind van de gracht verzamelde zich afval. Veel vuil kwam van de ‘Centrale Markt’ ook wel ‘De Markthallen’ genoemd. Daar werden toen nog de meeste goederen per boot aangevoerd en af en toe viel er daarbij natuurlijk wel eens wat in het water. Wanneer de wind dan goed stond kwam het in de Rijpgracht terecht want daarmee was een directe verbinding. Aan het eind van de gracht bleef het vuil rustig wachten totdat de stadsreiniging het weer tijd vond om het te verzamelen en af te voeren, wanneer de wind draaide, verdween het trouwens vanzelf.
Meevaren
Af en toe kwam er ook wel eens een luxe jachtje onze gracht in varen. Bestuurt door een pater aan zijn strakke witte boord te zien. Ondanks de waarschuwingen van mijn moeder om niet met vreemde mannen mee te gaan en geen snoepjes aan te pakken ben ik, samen met een paarvriendjes, toch eenmaal meegevaren. Aan boord waren al een stuk of tien jongens van mijn leeftijd, waarvan ik er wel een paar kende. Via de Geuzenkade gingen we naar de Kostverlorenkade en vandaar door naar de Markthallen, daar werd ik met mijn vriendjes weer aan de kant gezet. Na het ‘jatten’ van een appel liepen we de markt af en moesten we terug naar huis lopen. Onderweg waren we voornamelijk bezig smoezen te verzinnen voor thuis, want we hadden iets gedaan wat niet mocht, maar het was spannend genoeg om het wel te willen vertellen. Hoe ik me daar uit heb gered ben ik nu even kwijt. Trouwens, het is nooit bij me opgekomen om te vragen waarom ik eigenlijk niet met vreemde mannen (of vrouwen?) mee mocht, pas veel later werd mij dat duidelijk. Maar dan nog, een man met een strakke opstaande boord, daar zoek je toch geen kwaad achter.
Gepubliceerd: 12 februari 2009
Lees ook deel 2.