Voor de afvoer van de mest en gebruikt stro kwam regelmatig de ‘mestboer’ langs. Deze kwam met een grote vrachtwagen de straat in en vervolgens werd de mest, die door mij vader was verzameld in grote zinken teilen, door de werkplaats naar de straat getild en in de vrachtwagen gekieperd.
Andre van Duin zong het al :” Er staat een paard in de gang “. Wel is waar stond het paard niet bij ons in de gang, maar gedurende een paar weken, liep hij wel door de gang. Toen de plaatstalen stal waarin het paard stond vervangen moest worden door een uit stenen opgetrokken stal, moest er voor het paard en de geiten een onderkomen gezocht worden. Achter de tuin van ons woonhuis op nummer 13, was in de Polanenstraat in de oorlog een huis weggebroken. Op deze open ruimte werd door mijn vader uit zeildoek een stal gebouwd en hier konden de beesten een plek vinden. Deze openruimte was van de Polanenstraat afgescheiden door een hoge gemetselde muur zonder doorgang.
Om het paard voor de kar te kunnen zetten, werd hij na uit de stal te zijn gehaald, door onze keuken en de lange gang van het woonhuis op nummer 13 geleid en dan ingespannen.
Mijn vader heeft zijn grossierderij tot ca. 1960 voortgezet. Bijna al zijn klanten waren inmiddels verdwenen onder druk van de opkomende supers (de Gruyter, Simon de Wit, Albert Heyn).
Lees ook deel 1 'Paard in de tuin' van dit verhaal.