De Hoofddorppleinbuurt lag toen, in de jaren vijftig, aan de rand van de stedelijke bebouwing; vanaf de Westlandgracht keek je uit over een landelijk gebied waar voornamelijk tuinderijen waren. ’s Winters was het een geliefd gebied: als er ijs lag, ging je schaatsen op de talrijke sloten die de landerijen doorsneden. Zo was er het eerste, het tweede en het derde slootje, zoals je dat onder elkaar noemde; vaarten die evenwijdig aan de Westlandgracht naar het westen toe lagen. Vanaf die gracht kon je in de verte de ringspoordijk zien liggen als een rechte streep aan de horizon, aangelegd in de jaren dertig en later als een vrij nutteloos werklozenproject beschouwd om mensen maar aan iets te laten werken, zonder dat daar op korte termijn treinen zouden gaan rijden. Pas veertig jaar later werd er rails gelegd en tot die tijd was het een populair wandel en speelgebied voor verliefde paartjes en voor de jeugd.
Voor ons als stadsjongens was het avontuurlijk om daar te spelen op het verwaarloosde en ruige terrein. In die jaren liep de Heemstedestraat dood op de Westlandgracht en was de bestrating die van zogenoemde kinderhoofdjes, grote gladde vierkante keien. De taxistandplaats was gelegen midden op de rijweg van de Heemstedestraat, vlak voor het plein, er was nog geen doorgaand verkeer naar het westen toe.
Tramlijn 2 had op het plein zijn eindpunt en de standplaats bevond zich aan de westzijde van het plein.Daar stonden twee wachthuisjes aan de rand van het plantsoen voor het trampersoneel om er te rusten of te schaften, één voor de heren en één voor de dames. Het laatste wachthuisje werd haast nooit gebruikt, ze zaten blijkbaar liever bij elkaar in het andere huisje. Wij als jongens schooiden wel eens bij ze rond en vroegen dan om "lege boekjes", dat waren kartonnetjes waar de tramkaarten uitgescheurd waren.
Gepubliceerd: 1 oktober 2006
Dit is het eerste verhaal van Pieter Roosenschoon over de Hoofddorppleinbuurt. Alle verhalen komen in de rubriek Hoofddorppleinbuurt te staan.