Altijd wat te beleven
Het leven speelde zich voor ons, kinderen in de vijftiger jaren, grotendeels op straat af. Computerspelletjes hadden we nog niet, de TV stond nog in de kinderschoenen en ook thuis was er eigenlijk onvoldoende ruimte om te spelen. Maar op straat was altijd wat te beleven.
Zo kwamen nog veel leveranciers hun waren met paard en wagen of handkar aan de man brengen. Zoals groenteman Piet (die van “de mooie, de mooie”) die later zijn paard verruilde voor een statige zwarte Ford. En aardappelboer Barend met piepers in alle soorten en maten. De schillenboer haalde wekelijks het bakje groenafval op en “Boter kaas en eieren” (verder naamloos) had de aangeprezen zuivelwaren in zijn wagen (wij scholden hem altijd uit voor “zure melk en rot eieren” omdat hij volgens ons niet aardig voor zijn paard was). In de zomer had je de ijskarren van Jamin en Vami die ritmisch bellend hun komst aankondigden. In het najaar kwamen kolenhandelaren de voorraden in de kolenkisten op de waranda’s en in de tuinen aanvullen met eierkooltjes of antraciet, afhankelijk van wat bruin kon trekken. De zakken moesten op de rug naar boven of naar achteren worden gesjouwd. En dat gaf me een stoftroep…
Stadsreiniging: machtig interessant
Verder trapte op maandagochtend de “voddenjood” zich de tandjes op zijn bakfiets door de straat onder het uitroepen van “Voddjwèèèèh”. Bij hem kon je lompen en oude metalen kwijt. En wat hij niet meenam dat was voor de vuilnisman die wekelijks, voorafgegaan door een ”ratelaar”, de zinken emmers kwam legen in een merkwaardig voertuig dat vanaf de treeplank staande bestuurd kon worden. Ik was in hoge mate geobsedeerd door het regelmatig mechanisch omhoog kiepen van de laadbak om ruimte te maken voor de inhoud van de volgende emmers. Achter hem aan reed steevast een mannetje van de S(tads) R(einiging) met een zilverkleurige bakfiets om met een bezem de laatste vuilresten van de straat op te geven.
Een paar keer per jaar kwam een imposante Minerva zuiger de straat in om de rioolputten te reinigen. Machtig interessant. Het dreigement van mijn ouders dat als ik op school niet mijn best zou doen ik later nog als putjesschepper zou eindigen maakte dan ook geen indruk want het leek me een wereldbaan. Nog minder frequent werd een baggermolen de Rijpgracht in geschoven om alle rotzooi die een Amsterdammer gewoonlijk achteloos in de “majem” flikkerde (waar waren die grachten anders voor?) er met op een transportband gemonteerde emmertjes weer uit scheppen wat ook bij de jeugd voor veel bekijks zorgde.
Men leefde vreedzaam naast elkaar
Zelden waren er ongeregeldheden in onze straten. De mensen leefden nog in vreedzame co-existentie en burenhulp was vanzelfsprekend. Slechts een enkele maal moest vijf maal acht met een zwart kevertje uitrukken om een familievete of burenruzie te beslechten. En meestal was een vermanende preek van de dienstdoende bromsnor wel voldoende om de gemoederen tot bedaren te brengen. Zo niet dan werd een oproerkraaier naar het politiebureau op de Admiraal de Ruijterweg gebracht om daar in een cel af te koelen.
Klik hier voor deel 1
Klik hier voor deel 2
Klik hier voor deel 3
Klik hier voor deel 4
Klik hier voor deel 5
Klik hier voor deel 6
Klik hier voor deel 7
Klik hier voor deel 9
Klik hier voor deel 10